Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |||||
selen der oudheid in ons vaderland te verliezen, welke te allen tijde den Nederlander zoo belangrijk zijn. Verre zij het echter van ons, genoemd besluit, bijaldien het, gelijk wij vertrouwen, op den grondslag der noodwendigheid berust, af te keuren; integendeel, wanneer wij ons de vreeselijke ramp te Westzaan herinneren, en geloof slaan aan het gerucht van den bouwvalligen toestand des Delftschen torens, en daarbij bedenken, welke jammerlijke onheilen niet alleen, maar welke onherstelbare schaden aan de kerk, en de zich in dezelve bevindende graftomben van beroemde mannen en vrouwen, zouden veroorzaakt worden, indien ook dit gevaarte instortte, dan moeten wij ons verblijden, dat de Raad niet langer geaarzeld heeft dit besluit te nemen, ja de spoedige slooping van harte wenschen. Om echter, tegelijk met de vernietiging van den toren, niet de herinnering aan vele van deszelfs bijzonderheden te doen verloren gaan, willen wij het volgende, goeddeels uit de Delftsche Stadsbeschrijvingen, dien toren betreffende, bijeenzamelen, om daardoor, ware het mogelijk, de weetgierigheid, natuurlijk door de voorgenomene slooping des torens bij sommigen opgewekt, eenigzins te bevredigen: De bedoelde toren is die van de St. Hippolitus-kerk, welke, volgens de Beschrijving van Delft van dirk van blyswijck, evertz., in het jaar 1240, door zekeren bartholomeus van der made gesticht is. In den beginne was zij aan den heiligen bartholomeus gewijd. De reden dezer verandering is, zegt men, te zoeken in de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, toen de inwoners van Delft, bij de belegering en verovering der stad in 1359 door Hertog albrecht van beijeren, ter afkooping van de plundering, aan den Hertog zouden betalen veertig- of, volgens anderen, zestigduizend oude schilden, daarenboven om vergiffenis vragen, terwijl hunne muren en wallen zouden afgebroken worden; maar eenige jaren daarna, in 1396, toen de Engelschen, in dienst van den Hertog, door de Friezen aangevallen, in gevaar geraakten van verslagen te worden, verzocht de Hertog eerst die van Dordrecht, daarna die van Haarlem hem bij te staan; doch daar deze weigerden zich voor de Engelschen in de bres te stellen, deed hij hetzelfde verzoek aan die van Delft, welke, ofschoon weinig in getal, de Friezen, na een hardnekkig gevecht, versloegen, en dus de Engelschen ontzetten; voor welke dienst zij door | |||||
[pagina 151]
| |||||
den Hertog wederom met al hunne privilegiën beschonken werden. Daar nu genoemde overwinning op St. Hippolitus-dag voorviel, besloten zij, in plaats van den heiligen bartholomeus, tot beschermer der kerk en der geheele stad, den heiligen hippolitus aan te nemen; thans echter is deze benaming vervallen, en is zij algemeen onder den naam van oude kerk, ter onderscheiding van de nieuwe, bekend. De toren is geplaatst aan het westeinde der kerk. De tijd van zijne stichting is niet met zekerheid bekend; doch men vermoedt, dat hij omstreeks het einde der XIIIde eeuw gebouwd is. Dezelve is echter nimmer voltrokken en zoude, volgens van bleyswijck, t.a. pl., op de fundamenten van eenen ouden Romeinschen wachttoren gebouwd zijn; echter wordt dit door de nieuwe beschrijving der stadGa naar voetnoot(*) voor eene loutere gissing gehouden. Zeker is het, dat hij niet op eens zijne thans kolossale hoogte verkregen heeft, maar op verschillende tijden is verhoogd; zijnde dit mede blijkbaar uit de veelvuldige soorten van steen, daar de onderste oneindig grooter dan de bovenste zijn, en bestaan uit zoogenaamde Delftsche moppen. Opgetrokken tusschen de beide zijdaken der kerk, is de toren tot aan de spitsen van dezelve geheel vierkant, hebbende een vooruitstekend portaal van witten arduinsteen, dienende tot eenen ingang der kerk; even boven het hoogste dak is dit vierkant aan de vier zijden met twee bogen open, en geschikt gemaakt tot de bommelgaten voor het luiden der klokken. Boven genoemd vierkant werk staan op de vier hoeken vier achtkante spitsen; de onderste helft van deze is van gebakken steen, regt opgaande, hebbende elk vak een langwerpig vierkant gat, door hetwelk men naar buiten zien kan. De bovenste helft is van hardsteen, spits opgaande, met een' appel en een ijzeren kruis daaropGa naar voetnoot(†). Tusschen | |||||
[pagina 152]
| |||||
deze vier spitsen staan vier groote uurwijzers, wordende van onderen door twee leeuwen, houdende het wapen van Delft tusschen hen beide, onderschraagd. Deze zijn in het jaar 1605 gemaakt, zijnde het jaartal daarbij aangeteekendGa naar voetnoot(*). Op iederen uurwijzer staat nog: eene spits, in welker basis men het wapen van Holland ziet. In het midden der genoemde spitsen rijst eene grootere, doch ook achtkantige spits, welke de helft boven de andere uitsteekt. Deze is van boven tot onderen van hardsteen; doch ruim eene halve eeuw geleden is de benedenste helft, tegen het doorlekken, met leijen belegd, tot aan een' hardsteenen trans of omloop, rondom van buiten uitstekende: dit geheel geeft aan den toren een vrij goed aanzien, nog verhoogd door acht sierlijke vensters aan het boveneinde. De geheele rigting des torens is hellende, als dreigde hij elk oogenblik in te storten. De berigten, welke wij hieromtrent in de Delftsche beschrijvingen aantreffen, komen allen daaromtrent overeen, dat de toren aldus door den bouwmeester, als eene proeve zijner kunst, zou gezet zijnGa naar voetnoot(†). Het bare intusschen geene bevreemding, dat men voor het instorten van denzelven beducht is. Immers wij lezen bij van bleyswijck, t.a. pl., bl. 137, dat er vroeger, door die van het klooster van st. agatha met die van de oude kerk, een verdrag gemaakt is, om een gedeelte van den toren te doen afnemen, (dat, voor zoo ver ons bekend is, niet gebeurde) om reden, dat dit klooster zeer digt onder | |||||
[pagina 153]
| |||||
denzelven lag, en alzoo bij den val des torens geheel zou vernield wordenGa naar voetnoot(*). Voor zoo ver wij weten, is de toren nimmer door bijzondere toevallen beschadigd, behalve bij den grooten brand van het jaar 1536,Ga naar voetnoot(†) waardoor de tweede klok geheel gesmolten is. De klokken, welke in den ouden Delftschen toren hangen, zijn eene meer bepaalde beschrijving waardig. Wij zullen eerst melding maken van die, welke er vroeger in waren, om daarna iets te zeggen van die, welke zich nu nog in den toren bevinden. De eerste klok, welke vroeger alleen op feestdagen en bij voorname begrafenissen geluid werd, weegt, zoo men zegt, 18,000 ponden. Het omschrift, zoo in het Latijn als Hollandsch, met eene kleine afscheiding in twee randen om de klok, luidt aldus: Sacro sanctae individuae Trinitati, uni soli Deo vero et vivo. S. Dese Clock is gegoten, ter eere des Hoegwairdighe Heyligen Drievoudichheyts eens waerachtichs onderscheyden Godheyts, doer heindrich van trier, in 't jaer ons Heeren XVC LXX. Kerckmeesters weesende sasbout cornelissoen, pieter van opmeer, jan sasboutssoen ende lambrecht michielsoen. Bovenaan, in den eersten cirkel, staan 24 onbekende kop- | |||||
[pagina 154]
| |||||
pen. In het midden van deze klok zijn rondom nog vier andere aangezigten, onder welke aan de eene zijde deze woorden voorkomen: ut: litati et ornamento; waarschijnlijk zal dit utilitati moeten zijn, en alsdan beteekent het, dat dezelve tot nut en sieraad gegoten is.Ga naar voetnoot(*) De tweede klok droeg het volgende opschrift, met oude letters of met verkorte en bijna halve woorden zeer digt in een' cirkel: Anno XVCXXXVI, wilt wel verstaan,
Heeft mij den brant heel doen vergaan,
Maar doer genaden van boven, hogch' gepresen,
Ben ic, Maria 't jair XXXIX, weder geresen.
Gerrit van wou ende jan ter stege goeten mij.
Hieruit blijkt dus, dat deze toren, zoo als wij boven zeiden, veel geleden heeft bij den brand van 1536. De derde klok is de kleinste, doch de oudste, zijnde in 1450 gegoten; zij had het omschrift: Regina celi letare alleluja
Anno Domini MCCCCL.
Regina is mijn naam
Mijn gheluwt si Gode bequaem
Gerrit van butendijc fecit
Willem van cloterdijc fecit.
Aangezien de tweede en derde klok gebarsten waren, werden deze in het jaar 1719 gesmolten en weder tot drie nieuwe klokken gegoten, welke op den 29 November van dat jaar in den toren zijn opgehangen. De eerste daarvan weegt 4225 pond, en is van boven versierd met een' rand van lofwerk, waarin zich eenige Engeltjes vertoonen, welke op oude Muzijkinstrumenten spelen. De klok draagt tot omschrift: Laudate Dominum omnes gentes: Laudate eum omnes | |||||
[pagina 155]
| |||||
populi. Jan albert de grave me fecit, Amstelodami anno Domini 1719. Als kerkmeesteren waren
De tweede klok, die 1752 pond zwaar is, is, even als de eerste, rondom met lofwerk van bloemen versierd en voert tot omschrift: Servite Domino cum gaudio: me fecit jan albert de grave, anno Domini MDCCXIX. Ook bij dezen staan de namen der genoemde kerkmeesters. De derde klok, eindelijk, de kleinste, weegt 887 pond en draagt tot omschrift: Sit nomen Domini benedictum. Jan albert de grave me fecit. Amstelodami anno Domini 1719. Deze pronkt met bijna dezelfde versierselen als de twee voorgaande; ook staan de namen der genoemde kerkmeesters op dezelve.
Rotterdam. K.J.R.V.H. |
|