woord: ‘Ik ben blind, stekeblind, van top tot teenen blind. Mijnheer de docter had mij gezegd, dat hij mij het gezigt en daarenboven een' wissel van 250 francs, betaalbaar op zigt, zou geven, wanneer ik mij, in zijn huis, door hem wilde laten behandelen. Tweehonderd en vijftig francs, vrije woning en kost, tot zulk een' prijs, dacht ik, kon ik mij wel eens laten genezen. Ik sloeg dus den koop toe; doch sedert heeft mijne kwaal zich al meer en meer verergerd, en nu vorder ik vergoeding; ik zie in het geheel niet meer.’ - ‘Maar, gij waart te voren immers reeds stekeblind, zegt gij,’ was de tegenwerping van den vrederegter. - ‘Dat kan niet schelen; nu zie ik nog veel minder.’ - ‘Gij wildet immers geen mijner voorschriften opvolgen,’ voegde hem hier de dokter toe. - ‘Neen zeker niet; van voorschriften was ook in ons contract niet gesproken, maar alleen van 250 francs, vrije inwoning en kost. En waarvoor begeert mijnheer de dokter nu nog zestig francs van mij?’ - ‘Als eene geringe vergoeding voor hetgeen gij mij gekost hebt. Hadt gij u door mij willen laten genezen, zoo zou ik u de beloofde som gegeven hebben.’ - ‘Ik vat u bij het woord... Gij hebt nu uwe belofte in tegenwoordigheid van getuigen gedaan... Ik ben even min blind als gij.’ (Men lacht). ‘Dat is niet mogelijk,’ zeî de arts. - ‘Mogelijk en waar,’ herhaalde de gedaagde. ‘Ik zie
nu, bij voorbeeld, op dit oogenblik regt goed, welk een verlegen gezigt gij zet.’ - ‘De man heeft mij dan bedrogen,’ hernam de Oculist; ‘hij heeft zich slechts blind geveinsd.’ Thans kon de gedaagde zich niet langer bedwingen. - ‘Wel dat wist gij immers zoo goed als ik,’ zeî hij, ‘en gij boodt mij juist daarom geld voor mijne genezing, om er naderhand mêe te kunnen pronken.’ Op deze woorden volgde, onder de aanwezigen, een algemeen geschater, en de vrederegter, die niets verder hooren wilde, gebood beiden, de zaal te verlaten.