Jaek, of een arm Huisgezin, door P.F. van Kerckhoven. Te Antwerpen, bij K. Oberts. 1842. In gr. 8vo. 121 bl. f 1-40.
Eene brave huismoeder sterft door gebrek aan geneeskundige hulp, omdat hare dochter weigert gehoor te geven aan de oneerbare voorslagen van eenen armverzorger. Het schoone meisje wordt weggerukt door de tering, en haar valt te naauwernood eene voegzame begrafenis ten deel. De grijze vader wordt aan den minstaannemende opentlijk uitbesteed. De zoon, die tracht zijnen vader aan zulk eene ellendige verzorging te ontrukken, vervalt door diepe armoede tot diefstal, en kwijnt jaren lang in den kerker; terwijl de grijsaard krankzinnig sterft. Zietdaar de akelige tafereelen, door welker treffend gelijkende schildering de Schrijver den toestand der armen en het gebrekkige van hunne verzorging voorstelt. Die het zuivere Vlaamsch kent als een' afzonderlijken taaltak, zal aan het werkje den lof van in eenen schoonen stijl geschreven te zijn niet ontzeggen. De Schrijver gispt de genoemde gebreken met eenen scherpen hekel. Wel zouden wij gaarne zeggen, dat de philanthropische inrigtingen in ons Nederland een' hoogeren trap van volmaaktheid bereikt hebben; maar wij willen den schijn niet hebben van den splinter aan te wijzen in het oog van den naaste, en den balk in ons eigen oog voorbij te zien. Veel van hetgeen aangemerkt wordt, moge meer onmiddellijk betrekking hebben op België; ieder, die, ook in ons vaderland, deel neemt in het lot der armen, zal in dit geschrift veel vinden, hetwelk zijne opmerkzaamheid verdient. Ook wenschen wij, dat de, ofschoon dan ook wat spade, beoefening en waardering der vaderlandsche taal bij den voormaligen landgenoot aanmoediging moge vinden door eene welwillende ontvangst, bij ons Nederlandsch publiek, van dit werkje.