Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 491]
| |
punten van overeenkomst van het Heidensche met het hedendaagsche Rome. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. In kl. 8vo. 45 bl. f : - 25.Het uit het Fransch vertaalde boekje van roussel, het Heidensche Rome, is in dit Tijdschrift voor 1839, No. XIII, bl. 556-558, aangekondigd en beoordeeld, waaruit gebleken is, dat Recensent met dat in zijn oog zeer oppervlakkig geschreven boekje niet zoo hoog liep, als men uit den toen reeds bestaanden zesden druk van hetzelve zou kunnen verwachten; en nog kan hij daarover niet anders oordeelen. - Aan de bovenstaande Toelichting en uitbreiding over zes andere door roussel niet behandelde punten, door eenen hem geheel onbekenden landgenoot gegeven, die zich H. en uit B. teekent,Ga naar voetnoot(*) en die, in de onderaan geplaatste noten, door aanhaling van plaatsen uit Romeinsche en Roomsche schrijvers, blijken van belezenheid in dit opzigt geeft; hieraan zou Rec. dan nog de voorkeur geven, als het in bewijzen van grondigheid winnende; en evenwel kan hij zich met de zamenstelling ook van dit boekje niet zoo volkomen vereenigen, 1. omdat het, (gelijk hij reeds te voren gezegd heeft) eene algemeen bekende en erkende zaak is, die het overtollig is nu nog te bewijzen, dat vele gebruiken en bijgelovigheden in de Christelijke kerk ingeslopen zijn, die meer of min uit de Grieksche en Romeinsche eerdienst ontleend waren; - 2. omdat verscheidene der hier aangewezene overeenkomsten meer toevallig, dan opzettelijk gezocht en bedoeld schijnen te zijn, en eigenlijk niets anders bewijzen, dan dat de mensch van alle tijden, in zijne dwaasheden en bijgeloovigheden, in zeker opzigt en met zekere wijzigingen naar de omstandigheden, zichzelven gelijk is; | |
[pagina 492]
| |
- 3. omdat de gelijkvormigheid van het een met het ander de onbestaanbaarheid van hetzelve in het Christendom op zichzelf nog niet genoegzaam bewijst, hoewel de Schrijver van dit stukje, Voorberigt bl. III, het tegendeel uitdrukkelijk beweert: er zijn toch in alle Godsdiensten, ook ten aanzien der uiterlijke vereering, punten van overeenkomst, die op den aard van de zaak en de natuur van den mensch gegrond, en dus wegens die gelijkvormigheid nog niet af te keuren zijn, welk laatste alleen uit den aard van de Christelijke Godsdienst zelve, vergeleken met personen, tijden en omstandigheden, te beoordeelen is; - 4. omdat de meeste der hier met het hoogste regt berispte bijgeloovigheden door de verstandigsten en besten onder de Katholieken, zoo wel als voormaals onder de verlichtste Grieken en Romeinen, in vroegere en latere eeuwen, hoogelijk afgekeurd zijn en hoe langer hoe meer afgekeurd worden, en als niet tot het reine Catholicisme behoorende, maar als schadelijke uitwassen van hetzelve moeten beschouwd worden, die meer en meer weg te snijden zijn. O hoe vele leelijke uitwassen, hoewel van een' anderen aard, zijn er vroeger en later aan het reine Protestantisme te zien geweest, die de verlichte en ijverige voorstanders van hetzelve niet gaarne voor hunne rekening zouden nemen, maar waartegen zij wel degelijk, als met den waren geest des Evangelies strijdig, zouden protesteren, en die zij hoe langer hoe meer wenschen en pogen weggenomen te zien! Bij enkele bijzonderheden wil Rec. thans niet stilstaan, zoo als b.v. waar de Schrijver, bl. 2, zegt, dat ‘de Heidensche Keizers’ somtijds ‘van de Christenen niet meer eischten, dan dat zij een weinig wierook in het reukvat of op het altaar stortten,’ en dat dit zou geweest zijn, omdat die Keizers ‘het bezigen van wierook bij godsdienstige plegtigheden beschouwden als weinig overeenkomende met den eenvoud, die het Christendom kenmerkte.’ Rec. meent veeleer, overeenkomstig de geschiedenis, dat het was, om den Christenen hierdoor het ligtste bewijs van hulde aan de Romeinsche Goden te doen | |
[pagina 493]
| |
geven, en hierdoor van hunne verloochening van het Christendom te doen blijken. Voor het overige doet Rec. gaarne hulde aan de welmeenende bedoeling, om de oogen over dwaasheden en bijgeloovigheden te openen; maar hij wenscht tevens, dat ook hierin de waarheid met wijsheid, met onpartijdigheid en met liefde moge betracht worden. |
|