zal hebben, om met zijnen zingenden nachtegaal (bl. 14) uit te roepen:
Neen, niet langer hier gezongen,
'k Deel hier toch in niemands gunst,
Hier heerscht geen talentswaardering,
Niemand heeft hier smaak voor kunst.
In het voorbijgaan, hoe geschikt voor de vatbaarheid van kinderen is die talentswaardering! Wij zouden de proeven zeer kunnen vermeerderen en den ooijevaar met de kolibri over het eten van kikkers en honig kunnen hooren praten en hun gesprek aldus besluiten:
Ooijevaar. Ik ben - wat ook een ander eet -
En als ik vorschen hebben mag,
Kolibri. Gij hebt gelijk, heer Ooijevaar!
't Is best, dat ik den honig lust,
en daarbij verbaasd staan over de vindingrijkheid, die in de toepassing doorstraalt, als deze met dit voorbeeld eindigt:
Er was eens zeker Engelschman
En die als een der rijksten van
Toch was hij zoo gelukkig niet
Als gij misschien gelooft;
Want op het laatste schoot hij zich
Uit wanhoop voor het hoofd.
Maar vraagt den armsten bedelaar,
Die niets ter wereld heeft,
En 'k wed, dat hij zijn hoofd nog niet
Voor clive's schatten geeft.
Ja, het hoofd af, dat is ook wat erg; de stumpert zou dan aan de schatten niet veel hebben. Wij zouden gaarne nog proeven geven van het gedicht, waar wij lezen:
Brugsma is hier opstel - bouwheer,
En daarbij de leverancier
Van de zaken - lieve jongen,
Gij moet bouwen op 't papier.
Maar wij moeten eindigen; de lezer weet nu, wat hij hier vinden kan, en beslisse zelf, of hij dergelijken kost aan zijne kinderen wil geven.