Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 466]
| |
Leyden, bij S. en J. Luchtmans. 1839, 1841. In gr. 8vo. 668 bl. f 9-30.Ofschoon, door geheel buiten ons toedoen liggende redenen, de aankondiging van dit nuttige Tijdschrift later dan gewoonlijk verschijnt, zoo zal het ons echter niet beletten om van de beide stukken een, zooveel mogelijk naauwkeurig, verslag te geven. Het Tijdschrift van den Heer van der chijs blijft volkomen aan deszelfs naam en doel beantwoorden. Niet alleen uit Nederland, maar ook uit andere landen, vinden wij, in deze stukken, vele belangrijke Munt- en Penningkundige mededeelingen, die van de onvermoeide vlijt en nasporing des zamenstellers geen gering blijk opleveren. Ook de Heer van orden, te Zaandam, in deze studie zoo zeer ervaren, brengt het zijne toe, om de nuttigheid en uitgebreidheid van dit Tijdschrift te vermeerderen. Troffen wij van dien kundigen liefhebber in het Iste Deel van genoemd Tijdschrift de Beredeneerde Naamlijst van al de Gedenk- en Legpenningen, Munten en Noodmunten, Belegeringspenningen enz., welke in het werk van van mieris gevonden worden, aan; zoo ook gaat de Heer van orden voort, om het werk van gerard van loon op dezelfde wijze te bearbeiden. Het 1ste stuk bevat de naamlijst der Gedenkpenningen uit van loon's Iste D. of van 1555-1603. Het 2de Stuk, van loon IIde D., tot en met het 3de B., of van 1603-1648. En om deze Naamlijst meer dienstig voor het gebruik te maken, zijn er ook eenige exemplaren afzonderlijk gedrukt, doch die, zoo wij meenen, niet in den handel verkrijgbaar zijn gesteld. Zoo als door den Heer van orden teregt wordt aangemerkt, zoude men deze met wit papier kunnen laten doorschieten, en er alsdan die aanmerkingen bijvoegen, die men voor zichzelven dienstig oordeelde. Ten einde het kronijkachtige in deze Naamlijst, zoo veel mogelijk, weg te nemen, zijn in den tekst eenige berigten gevoegd omtrent de vervaardigers der Penningen, welke berigten, indien zij te uitgebreid zijn, aan het einde des deels als bijlagen zullen worden geplaatst; terwijl een en ander naderhand door den Schrijver afzonderlijk zal worden uitgegeven. Met groote naauwkeurigheid wordt ieder penning behan- | |
[pagina 467]
| |
deld. (Vooral worden de Noodmunten uitvoerig beschreven.) De verkoopingen, in de laatste jaren gehouden, gaven aanleiding tot meerdere aanhalingen van dezelve. Bij de Legpenningen zijn meestal de vele voorname voorkomende varianten, met aanhaling van des Schrijvers Handleiding voor Verzamelaars van Nederlandsche Legpenningen, opgegeven; terwijl er natuurlijk eenige andere werken en verkoopingen, als in de Naamlijst op van mieris genoemd, moesten worden aangehaald. Of de afbeelding in van loon's Iste D., bl. 62, die van een' Gedenkpenning is, blijft moeijelijk te bepalen, daar deze tot nog toe den Schrijver in geene verzameling is voorgekomen. Op het gezag van van loon zelven, zouden wij het voor eenen Legpenning houden; en of in van loon, Iste D., bl. 288, No. 1 en 2 Legpenningen zijn, betwijfelt Rec. evenzeer: de opgave is dus waarschijnlijk eene drukfeil, die nader zoude kunnen worden aangewezen. Ten einde niet al te uitvoerig te worden, zullen wij bij de Naamlijst van den Heer van orden niet langer stilstaan; trouwens onze aanprijzing is bijna overbodig, daar ieder penningenverzamelaar, die dit Tijdschrift niet ontberen kan, dadelijk van hare groote nuttigheid zich zal kunnen overtuigen. Wij wenschen den Heer van orden gezondheid en lust toe, om de volgende deelen van van loon, en ware het mogelijk de vervolgen, op dezelfde wijze te bewerken. Hij ontvange hiertoe ook ruime hulp van andere liefhebbers! De verdere inhoud van deze twee Stukken willen wij nog opgeven: Van bl. 259-271 vinden wij het vervolg van bl. 858 des Isten Deels, Geschied- en Penningkundige Aanmerkingen, naar aanleiding van eenige hier te lande gevondene Munten, door s.h. van noordaa, te Dordrecht; en wel over vier Bisschoppelijke munten, in het jaar 1817 te Dordrecht gevonden, waarbij eene afbeelding dier muntjes gevoegd is. Van bl. 500-505, 2de Stuk, treft men eene niet minder belangrijke Beschrijving van een' Gedenkpenning van Prinses maria louisa, Wed. van johan willem friso, Stadhouder van Friesland, door w. eekhoff, aan, met vermelding tevens van een' prachtigen gouden gedenkpenning, op dezelfde gelegenheid als de bovenstaande geslagen. Voor muntliefhebbers zijn de Aanteekeningen en berekeningen betrekkelijk tot de veranderingen, welke het Munt- | |
[pagina 468]
| |
stelsel der Vereenigde Staten van Noord-Amerika heeft ondergaan sedert het jaar 1834, medegedeeld door den Heer poelman, zeer lezenswaardig. Nog een stukje, bevattende de Beschrijving van twee Gedenkpenningen ter eere van jacques de beauxlieux, Operateur of Steensnijder, alsmede iets over zijn leven, door van orden, versierd met de afbeeldingen, is hier ingevoegd; waarop dan de volgende Wetenschappelijke Berigten voorkomen: deze mededeelingen hebben betrekking op de Munt- en Penningkunde van Oost-Indië; der Grieken, Romeinen en Galliërs; op de Middeleeuwen; ook op de hedendaagsche Gedenkpenningen en Munten, en wel omtrent die van Nederland, Grootbrittanje en Ierland, Denemarken, Zweden, Rusland, Polen, Duitschland en andere landen. Al deze mededeelingen getuigen van de zorg en moeite ter verzameling derzelve; zij leveren het bewijs van eene uitgebreide lectuur niet alleen, maar ook van eene zeer uitgestrekte correspondentie. Niet ongepast is dus het verzoek des Verzamelaars, aan het slot van het 2de Stuk gedaan, hetwelk wij, om mede te werken ter bevordering der algemeene Munt- en Penningkunde, hieronder in deszelfs geheel overnemen.Ga naar voetnoot(*) Meer en meer worde de Penningkunde in Nederland beoefend; algemeen moge zij geacht worden als eene studie, dienstbaar aan vele wetenschappen, en inzonderheid mogen de Nederlandsche Gedenk- en Legpenningen beschouwd worden als gedenkstukken, ons van vroegere tijden overgebleven, en waarop onze voorvaderen het lief en leed, dat zij ondergingen, met de krachtigste bewoordingen en zinnebeelden uitdrukken, om daarna als de sprekendste getuigen der geschiedenis voor het nageslacht op te treden. | |
[pagina 469]
| |
Het moge hier eene niet ongeschikte plaats zijn, om alle toevallige bezitters van eenige penningen, waaraan men, zoo als dat veelmalen het geval is, geene waarde hecht, uit te noodigen, om de pogingen van sommige Provinciale Genootschappen eenigzins te beloonen, door deze gedenkstukken, hetzij gratis, hetzij tegen eenige belooning, te willen afstaan. |
|