Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPathologische Studiën, door Dr. C. Gobée, Officier van Gezondheid (der) 1ste klasse enz. Iste Deel. Te Utrecht, bij J.G. van Terveen en Zoon. 1843. In gr. 8vo. VIII en 237 bl. f 2-20.De Heer gobée, een onzer werkzaamste Militaire Artsen, (wij vinden deze onderscheiding gepaster, dan den dorren titel van Officier van Gezondheid)Ga naar voetnoot(*), levert hier wederom eenige vruchten van zijne werkzaamheid, als eene soort van vervolg op zijne Klinische BijdragenGa naar voetnoot(†). Aan het hoofd van zijn werk prijkt eene Fransche zinspreuk, aan magendie ontleend, welke inhoudt: ‘dat men niet langer een slaafsche navolger der voorgangers moet wezen.’ - Uit den aanhef van het werk zelf zou men meenen, dat dit gezegde eene soort van leus ter voorbereiding van eene omwenteling ook in de Geneeskunde moet worden. En waarom zou die geest in de Genees- | |
[pagina 357]
| |
kunde niet even werkzaam kunnen zijn als elders? Dan zal het heeten: het oude is voorbijgegaan! De Ideaalromantische school worde verder in de Geneeskunde evenzeer te niet gedaan, als wijlen werther, grandison, enz., die thans van geenen invloed meer zijn. Eene klassieke school zal of liever is reeds in hare plaats getreden, en verheft zich op de puinen van Carthago deleta; want het festina lente behoort ook tot den tijd, die reeds verre achter ons ligt. Het korte leven trachtte zich door middel van den stoom te verlengen, en er zal iets uitgedacht behooren te worden, om den noodigen tijd te vinden voor alle Specialiteiten, waarmede het opkomend geslacht tegen wil en dank gevoedsterd moet worden, om zeer speciaal te worden, opdat zoo doende de algemeene band, die de wetenschappen onderling verbindt, verscheurd worde. Weg met den Ideaal-romantischen archias en die nog van zijnen rade mogten zijn! Waartoe ook Grieksch en Latijn verder aangehouden, althans volgens het sedert korten tijd zoo letterkundig geworden Handelsblad van 28 April 1842. Het zal den studerenden nog gaan als de ganzen, vooral te Straatsburg, welke tegen wil en dank eten moeten, om vette levers te verkrijgen, een onmisbaar ingrediënt voor de pâtés au foie gras, wier volmaking nog speciaal door kolenpoeder bevorderd wordt. De Schrijver dezer Studiën tracht te bewijzen, dat wij bezig zijn ons van de slaafsche navolging te ontslaan; dat in de Geneeskunde ook vooruitgang plaats heeft, en wel door den invloed, welken thans de Physiologie op de Ziektekunde uitoefent en moet uitoefenen. Zij brengt licht in de duisternis! Zij doet meer: zij vergroot de voorwerpen, zoodat zij beter zigtbaar worden, en men ze ook beter onderkennen en onderscheiden kan. Konden wij maar een Mikroskoop vinden, die door het omkleedsel (die Schale) van haller heen kon dringen ins innre, en mogt er een kroes opgespoord kunnen worden, waarin het leven bevestigd kon blijven, terwijl het overige ontleed wordt, wat al reuzenschreden waren er dan niet gedaan! | |
[pagina 358]
| |
Alexander dumas met de Middellandsche zee tusschen zijne beide beenen, zoo als hij bij den optogt der Fransche dichters en geleerden staat afgebeeld, zou geene karikatuur meer zijn. Trouwens, reuzenschreden zijn ook een geliefkoosd denkbeeld der vooruitwillende massa's van dezen tijd. Maar, ondanks al dezen vooruitgang, zegt ons de Schrijver, na zijne excursiën op het veld der opslorping, der ontleding van levende dieren, van het gebruikmaken des Mikroskoops: ‘Aan eene exacte positieve Geneeskunde in dien zin, gelijk velen dezelve zich voorstellen, kan welligt nimmer gedacht worden, en den naam eener ars conjecturalis,’ (dat is, wij zullen het maar vertalen, eene gis- en geene wiskunst) ‘welken haar vóór 18 eeuwen een leek gaf, zal zij wel steeds behouden.’ Zij is dus in die achttien eeuwen nog al zoo heel hard niet vooruitgegaan, ten minste niet met reuzenschreden, tenzij in sommiger verbeelding. Men zal evenwel den Schrijver met genoegen volgen, wanneer hij onderzoek doet, wat de Geneeskunde door dit alles van lieverlede gewonnen heeft. Eigenlijk is zij nog bezig winst te doen of te zoeken. Dit blijkt, wanneer de Schrijver, met een scherp kritisch oog, het klatergoud van het ware tracht te scheiden, en als met de wan in de hand het koren van het kaf te zuiveren. Zoo als hij met de wan omgaat, blijft er niet heel veel over; er verstuift veel meer, en het goud staat als schaarsche korrels tot het zich glinsterend verspreidende bladgoud, hetwelk luchtig op den wind heendrijft. De bekwame Schrijver heeft echter winst weten te doen voor de kunst en de wetenschap met den reeds voorhanden geringen schat, en het is te hopen, dat langs zulken weg er nog grootere aanwinst door den tijd zal gedaan worden. Met genoegen stellen wij dan ook tegen het van magendie ontleende gezegde: ‘Ne nous trainons plus servilement sur les pas de nos devanciers,’ het navolgende van den Schrijver over: ‘Onze jonge Artsen daarentegen mogen de ondervinding der eeuwen niet als onbruikbaar achten, en slechts de hedendaagsche | |
[pagina 359]
| |
bewerking der Geneeskunde voor de alleen bruikbare houden.’ (Bl. 47.) Bij de koortsen zullen wij niet blijven stilstaan, om met den Schrijver te twisten over hetgeen wij even min met zekerheid weten als hij. Wij kunnen evenwel de koortslijders geruststellen, dat wij daarom toch de koortsen zullen blijven genezen als voorheen. ‘Dat is zonderling!’ zullen sommigen zeggen; men hoort zoo dikwijls de Artsen zich uiten: de oorzaak of de naaste oorzaak, dat is de ziekte zelve, gekend zijnde, valt het gemakkelijk haar weg te nemen; en - men zal koorts genezen kunnen, zonder haar juist te kennen?’ Wij zouden hierop zeer veel kunnen antwoorden; maar het is in de Geneeskunde eene even min nutte zaak als in de Godgeleerdheid en Regtspleging, alles met opene deuren te behandelen en coram populo. - ‘Maar, wat wordt er dan van de Publiciteit?’ - Het onderzoek, wat eigenlijk koorts is, is meer een onderwerp van geleerde bespiegeling; het streven om eene alles afdoende bepaling te geven, hetwelk doorgaans mislukt, is hoogstens eene uitspanning voor de geleerden. Komt het er op aan, een' koortsigen toestand bij eenen lijder te onderscheiden, dat valt zoo moeijelijk niet; de lijdende zegt het dikwerf zelf, en sedert een paar duizend jaren is, op het voetspoor van hippocrates, reeds menige koorts genezen geworden. Na deze onderwerpen vooraf kritisch en wel eenigzins ironisch behandeld te hebben, gaat de Schrijver tot het meer ernstige onderwerp, de door hem gedane ziektewaarnemingen, over. Het zijn echter niet enkel verhalen, dat de Schrijver genezen en hoe hij genezen heeft; dat hij daarentegen wel een' enkelen lijder verloren heeft, die volstrekt niet te behouden was, en waarvan de lijkopening tot een afdoend ontegenzeggelijk bewijs verstrekt. De meeste der gedane waarnemingen worden op het wetenschappelijk gebied overgebragt. Eene meer uitvoerige beschouwing, met uiteenzetting en beoordeeling dezer gevallen, is evenwel beter geschikt voor een geneeskundig tijdschrift. Wij | |
[pagina 360]
| |
zullen dus, wat deze waarnemingen betreft, in geene bijzonderheden treden, maar bepalen ons in het algemeen te zeggen, dat de ziektegevallen wèl waargenomen en beschreven zijn; dat de behandeling doorgaans aan den aard der ziekte of het gebrek wèl voegt. De keus der geneesmiddelen was derhalve doelmatig, en wie somwijlen een ander geneesmiddel dienstiger zoude oordeelen, die herinnere zich het variis modis bene fit. De lijders worden niet met geneesmiddelen overladen, en meestal het eenvoudige boven het te zeer zamengestelde gekozen. Indien men omtrent sommige gevolgtrekkingen met den Schrijver niet van hetzelfde gevoelen is, men kan hem toch geene scherpzinnigheid van redenering ontzeggen. Het is echter Dr. gobée's geestigheid, welke hem somwijlen, vooral in het bespiegelend gedeelte, ondanks zichzelven eene weifelende houding doet aannemen. Men weet dikwijls niet, vooral in den aanvang, of de Schrijver met het onderwerp is ingenomen, of later er wezenlijk den draak mede steekt, en hetgeen door hem dubbelzinnig geprezen werd slechts schijn was, om zijne afkeuring later des te scherper te doen uitkomen. Zulk eene wijze van beschouwing en van behandeling kan de genen, die nog niet genoeg geoefend zijn, en die daardoor niet altijd ernst en scherts weten te onderkennen, bij gemis van de noodige vereischten ter onderscheiding, wel eens in zeer bedenkelijke verlegenheid brengen. Men zoude ons misschien bij tegenbedenking op unzer, weickard, may, fr. hoffmann en eenige anderen kunnen wijzen, aan welke men den naam van humoristische Artsen kan geven; ook hij, die onder den naam van Meester maarten vroeg schreef, behoort naast de genoemden te staan: maar zij allen wisten een goed en tevens gepast gebruik van de satyre te maken, door haar het minst of wel in 't geheel niet te bezigen, waar zij de kunst uit het oogpunt van de science exacte behandelden, en het streven van den Schrijver strekt toch daarheen, voor zoo ver dit bereikbaar zij. Wij moeten echter bekennen, dat het moeijelijk valt, te midden van de door elkander schreeuwenden, als in de Ren- | |
[pagina 361]
| |
contre bij asmus,Ga naar voetnoot(*) steeds ernstig te blijven, al vereischt dit ook het onderwerp. |
|