proeft, bladz. 8. Steeds is het de H. Geest in de Kerk en in den Bijbel, die spreekt. Ofschoon wij erkennen, dat dergelijke uitdrukkingen zeer wel in een' gezonden zin kunnen verklaard worden, moest men, bij het veelvuldige misbruik, waartoe zij aanleiding geven, en bij het licht in later' tijd over openbaring en ingeving opgegaan, dezelve liever niet, of slechts onder zekere bepaling gebruiken. Erger is het nog, wanneer God zelf wordt voorgesteld, etende en drinkende, bladz. 10; eene voorstelling, die, letterlijk genomen, met ieder wijsgeerig begrip van het absolute en onveranderlijke wezen strijdt. Zooveel licht is toch wel in onzen tijd door Exegese en Critiek over de oudste oorkonden der menschheid verspreid geworden, dat men, bij derzelver erkenden dichterlijken en kinderlijken vorm, niet aan de letterlijke opvatting van dergelijke trekken moest vasthouden.
In den vorm van het werk komt ons aan de eene zijde veel loffelijks, aan den anderen kant veel lakenswaardigs voor. Er is gang in den stijl, er is aanleg en studie in den periodenbouw. En toch, zoo de ware verhevenheid in eenvoudigheid bestaat, voldeed zij ons hier niet. Ook zouden wij niet durven beweren, dat de Schrijver altijd de klip van poëtisch proza te schrijven had vermeden. Alzoo is hij beurtelings tot bombast, beurtelings tot onnaauwkeurigheid vervallen. Zoo lezen wij, bladz. 4, van ‘den versteenden en ontgonnenen menschenakker,’ bladz 35, van ‘rozegeurige namen en schitterende kunstparadijzen,’ bladz. 138 van eene verheffing der vrouw gelijkvloers met den man, terwijl, bladz. 139, het werkwoord vereenzelvigen is gefabriceerd.
De Schrijver zou onze welgemeende opmerkingen verkeerd verstaan, zoo hij meende, dat zij ten doel hadden, hem van de uitgave der beloofde beschouwing van vrouwen uit het tijdperk der Mozaïsche en Christelijke bedeeling te willen terughouden. Integendeel, wij moedigen hem daartoe aan, en herhalen de betuiging, dat hij, naast groote gebreken, een' gunstigen aanleg vertoont. Zoo hij de eerste vermijdt, kan de laatste hem in staat stellen, om iets