| |
De Reis naar Amerika, of de Jagt op Zee, door J.F. Cooper. II Deelen. Te Zutphen, bij W.J. Thieme. 1840. In gr. 8vo. Te zamen 805 bl. f 7-20.
Eva Effingham, of Schetsen van Amerikaansche Zeden. Door
| |
| |
J.F. Cooper. II Deelen. Te Zutphen, bij W.J. Thieme. 1841. In gr. 8vo. Te zamen 783 bl. f 7-20.
Cooper schijnt eene bijzondere liefhebberij te hebben, om zijne romans aan elkander te schakelen. Wij spraken nog onlangs van het vijftal, waarin dezelfde hoofdpersoon in onderscheidene leeftijden en omstandigheden optreedt; thans kondigen wij er wederom twee aan, die ten naauwste bij elkaar behooren en eigenlijk gezegd slechts één geheel uitmaken. De Hollandsche Uitgever heeft dit ook op den zoogenaamden Franschen titel te kennen gegeven, waarop hij de twee deelen van den laatsten roman ook als het derde en vierde deel van den eersten doet voorkomen. Eigenlijk is het ook zoo, en de lezer blijft aan het einde van De Reis naar Amerika met het mes in de keel zitten, zonder dat bijna een enkel der geheimen, waarin hij belangstelt, is opgelost, schoon dan ook het raadsel, waarom eigenlijk de jagt op zee geschiedde, is verklaard. De standvastige vorm, waarin de romans in het Engelsch bijna zonder uitzondering verschijnen, heeft waarschijnlijk den Amerikaan bewogen, om hier het voorbeeld van bulwer na te volgen, wiens Maltravers en Alice eigenlijk ook slechts éénen roman vormen. Het onderwerp van het eerste gedeelte, de jagt op zee, is dan ook met het tweede deel besloten. Hoever de liefhebberij van cooper, om aan zijne verhalen zekere werkelijkheid te geven, zich uitstrekt, ziet men ook daaruit, dat hij hier de nazaten ten tooneele voert van de personen, die in zijne Volkplanters eene groote rol hebben gespeeld.
Wij moeten deze beide romans uit twee onderscheidene oogpunten beschouwen, zoo wij ze naar waarde zullen beoordeelen, in het algemeen als verdichte verhalen, en ook wat de bijzondere strekking en bedoeling betreft, welke cooper bij het schrijven schijnt gehad te hebben. Wat het eerste punt aangaat, de vruchtbare pen van den Amerikaan heeft er zoowel betere als mindere geleverd. Het grootste gebrek is verbazende uitvoerigheid, die dikwijls niet van langwijligheid is vrij te pleiten. Doch wie zich daarover heen kan zetten, zal zich in vele opzigten voldaan vinden. De lezer is als tegenwoordig bij de jagt, die het Engelsche oorlogschip op de Amerikaansche pakketboot maakt. Cooper is hier in zijn element; men herinnert zich onwillekeurig de tooneelen uit zijnen Red Rover, waar eene soortgelijke jagt
| |
| |
wordt beschreven. Er is daarin eene spannende opwekkelijkheid, die den lezer evenzeer als de passagiers in den uitslag doet belangstellen. Zelfs hij, die ter naauwernood genoeg van schip en scheepvaart weet, om de bewegingen der vaartuigen geheel te begrijpen, volgt toch met gespannen opmerkzaamheid de voorstelling der jagt. Ook de tooneelen bij de schipbreuk op de Afrikaansche kust en de pogingen ter redding, de verovering van het schip door de Arabieren, en de herneming van hetzelve door de schepelingen, geven aan het verhaal leven en belangrijkheid, die het langdradige van andere gedeelten doen vergeten. In de beide laatste deelen is minder actie; als roman beschouwd, zijn zij minder dan de eerste. De lezer mist het genoegen van kennis te maken met de hoofdpersonen, en eigenlijk bestaat de geschiedenis slechts in de ontknooping van het raadsel, dat in den vorigen roman nog onopgelost was gebleven, en dat den minnaar van de heldin der beide verhalen betreft.
Gelijk cooper in het algemeen de gave bezit, om de karakters zijner personen goed te teekenen, waartoe hem de uitvoerigheid zijner voorstelling niet weinig behulpzaam is, zoo zijn ook hier de meeste der handelende personen zeer naauwkeurig geschilderd, en de brave Kapitein van de pakketboot zoowel, als zijne passagiers, zijn in hunne onderscheidene karakters zoo goed getroffen, dat zij den lezer levendig voor de verbeelding staan. De beelden van den commis voyageur monday, van den valschen baronet, van de Fransche Gouvernante zijn onder de personen van den tweeden rang niet de minst gelukkigen.
Beschouwt men deze beide boeken enkel uit het oogpunt van gewone romans, zoo zou er veel op aan te merken zijn, en zij kunnen volstrekt niet met de beste werken van dien aard van onzen Schrijver worden vergeleken. Doch zij hebben eene andere, belangrijker zijde, en het doel, waarmede zij zijn zamengesteld, was gewigtiger, dan het leveren van een gewoon verdicht verhaal. De tweede titel van den laatsten roman, Schetsen van Amerikaansche Zeden, drukt uit, wat de Schrijver voornamelijk op het oog had. En in dit opzigt is zijn boek indedaad merkwaardig, en verdient in allen gevalle opmerking ook van hen, wie de kennis van menschen en volken, van zeden en gewoonten ter harte gaat. Bekend is het aantal van geschriften, dat in de laat- | |
| |
ste jaren in Engeland over Noord-Amerika het licht heeft gezien; bekend ook, hoe vele daarvan een ongunstig oordeel over den maatschappelijken en gezelligen toestand des lands vellen. Mrs. trollope is ook onder ons bekend, marryat bij uittreksels althans aan velen niet vreemd, dickens nu zeker reeds in veler handen, over wien menigeen zich zal verwonderen, omdat hij, ondanks de vergoding, hem in Amerika te beurt gevallen, toch niet hooger met dit land is ingenomen. Hier nu hebben wij eenen Amerikaan, bij wien men althans geene partijdigheid zal verwachten, die men aan de Engelsche Schrijvers over Amerika menigmalen heeft te laste gelegd; eene beschuldiging, waartoe de nationale naijver niet weinig grond scheen te geven; en toch zijn zijne schilderingen misschien nog ongunstiger, dan die van anderen. Hetzij wij hier het oog vestigen op zijne voorstelling van den geest en het karakter des volks of op die van het maatschappelijke en gezellige verkeer, het is eene treurige schilderij, die hier wordt opgehangen; zij is alles behalve vleijend voor de
Amerikanen, en er is niet weinig in, dat de geschiedenis der laatste jaren heeft bevestigd en bewaarheid. Wien zijn de handelscrises dier beide laatste jaren vergeten, en de trouweloosheid, waarmede de Amerikaansche Staten hebben gehandeld, de speculatiën en ondernemingen, waarvoor de gelden der ligtgeloovigen zijn verspild? Wil men den Amerikaan zelven hooren, gelijk hij daarover spreekt, men leze een staaltje van de wijze, waarop hier een windhandel gedreven werd, erger dan ooit onze tulpenhandel geweest is. Bl. 174 van het derde deel, worden wij op de beurs verplaatst, en hooren het volgende berigt van zulk eene speculatie: ‘Dit was vijf jaren geleden de boerderij van den ouden volkert van brunt, die hem en zijne familie een ruim bestaan verschafte door het verkoopen van melk. Twee jaren geleden werd het door den zoon aan peter feeler verkocht voor honderd dollars de acre of voor de ronde som van vijfduizend dollars. In de daarop volgende lente verkocht de Heer feeler ze weer aan jan search, een van de grootste speculanten, die wij hebben, voor vijfentwintigduizend dollars; search verkocht ze in de volgende week uit de hand voor vijftigduizend dollars aan nathan rise, en rise had ze, reeds vóór den aankoop, aan eene Compagnieschap verkocht voor honderd en twaalfduizend dol- | |
| |
lars. De kaart moet weggenomen worden; want er zijn nu reeds acht maanden verloopen, sedert wij ze in perceelen in het openbaar verkochten voor de verbazende som van driemaal honderdduizend dollars.’ Ook een gedeelte van de verdere redeneringen over deze zaak verdienen hier eene plaats. ‘Wat gij hier ziet,’ lezen wij bl. 177, ‘is slechts een gering gedeelte van de bestaande buitensporigheid; want de geheele maatschappij is daarmede in meerdere of mindere mate
besmet. Buitensporige uitgiften van papierengeld, onbedachtzame credieten, die in Europa beginnen en zich door het land uitstrekken, en verkeerde begrippen omtrent de waarde hunner bezittingen bij lieden, welke vóór vijf jaren nog geen' enkelen cent bezaten, hebben het gewone evenwigt der dingen geheel en al verwoest, en het geld is zoo geheel het doel van het leven geworden, dat men heeft opgehouden zich hetzelve als een middel voor te stellen. Alle beginselen worden als verzwolgen door de alles verterende zucht naar winst, en de nationale magt, de duurzame veiligheid van den Staat, de gewone regelen der maatschappij, de wet, de Constitutie en alles, wat den mensch anders over het geheel zoo dierbaar is, worden vergeten of omgekeerd, ten einde dezen onnatuurlijken staat van zaken te doen voortduren.’ De jongen van het platte land wordt koopman, of wat men hier koopman noemt, en verkrijgt in Europa een crediet, dat zijne middelen honderdmaal te boven gaat. Millioenen schats gaan uit deze Staten, om de ijdelheid dergenen te voeden, welke rijk wanen te zijn, dewijl zij deze of gene denkbeeldige onderpanden hebben voor de betaling van voorschotten, gelijk aan die, waarvan de vendumeester sprak, en welke voor de eventueele betaling eene zoo groote zekerheid hebben, als iemand vinden kan, wanneer hij aan iets, dat één dollar waard is, eene waarde van honderd toeschrijft.’ Waarlijk, geen vleijende schildering van den toestand der zaken in Amerika, doch, helaas, reeds door de uitkomst tot schade van velen bevestigd!
Niet uitlokkender is de schildering van het maatschappelijke leven in het algemeen, vooral wat betreft den invloed der democratie. Verlange, wie wil, naar eene volksregering, zoo slechts een gedeelte waarheid is van datgene, wat hier als de gevolgen daarvan op het maatschappelijke zijn
| |
| |
beschreven wordt. Het is de ondragelijkste tiranny, omdat de menigte waant tot alles vrijheid te hebben. Deze hatelijkste dwingelandij van alle, die van het gepeupel, wordt hier in vele voorbeelden geschetst, waardoor een wel dikwijls belagchelijk, maar ook afkeerwekkend tafereel van Amerikaansche zeden en maatschappelijke toestanden wordt opgehangen. Niet beter is het, wanneer de Schrijver ons de gezellige kringen binnenvoert; van den eenen kant de bespottelijkste anglomanie, van de andere zijde de walgelijkste nationale hoogmoed, naäperij van Europesche gebruiken, onkunde, eigenwaan, kruipende vereering van titels en adel bij een volk, dat geen adel erkent, en eene menigte andere alles behalve prijselijke hoedanigheden, vinden hier hare plaats in de zedenschildering van den Amerikaanschen Schrijver. Uit dit oogpunt beschouwd, zijn deze boekdeelen merkwaardig, en, zoo zij den romanlezer niet zelden te lang zullen zijn, hij, die het oordeel van eenen Amerikaan over diens eigene landgenooten eens wil weten, zal juist in die gedeelten niet het minste behagen scheppen. De journalist dodge zal hem dan ook als type belangrijk zijn.
Men ziet dus, dat hier meer dan gewone roman is te vinden, en het is daarom vooral, dat wij de lezing van deze boekdeelen aanprijzen, die, eenvoudig als verdichte verhalen beschouwd, nog al wat zouden te wenschen laten.
|
|