Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlandsche Muzen - Almanak. XXVste Jaar. Te Amsterdam, bij J.H. Laarman. f 3-50.Wij wenschen dezen oudsten en bekendsten onzer Prachtalmanakken geluk met zijn vijfentwintig jarig bestaan. Waarlijk, regt voegde in dezen jaargang het portret van den Zanger van vijfentwintig jaren; want, ofschoon diens ‘lier sinds lang niet meer ruischte,’ en ‘sinds lang tot geen harten in dichtmuzijk sprak,’ juist dat vijfentwintig jaren deed weer de snaren dierzelfde lier trillen, toen zij ‘op eens van verrukking en hemellust bruischte, en in stroomende galmen het stilzwijgen brak.’ Over het welgetroffene van da costa's afbeelding kunnen wij niet oordeelen. Met blijdschap vinden wij intusschen een gebrek (maar tijdens de gravure en uitgave was het nog niet zoo) aan den rok, die nog niet prijkt met het ridderkruis van eenen Vorst, die, hoevelen ook, men weet niet waarom of waarvoor, dat sieraad dragen, op Nieuwjaar aan da costa en beets eene welverdiende hulde heeft bewezen. De eerste dan toont zich, zoo dit nog noodig ware, de eer der afbeelding waardig door een fraai gedicht: Orleans, | |
[pagina 142]
| |
in welks aanhef de algemeen bekende ongelukken van het vorige jaar: Hamburg, Versailles, St. Domingo, treffend vermeld worden: Van 't Noorden is een stem vernomen,
En 't Zuiden antwoordt: ondergang!
Een stoute greep, den echten Dichter waardig, is het verwijt aan la martine, wien men voor den steller houdt van het vermaarde Rouw-adres der Kamer aan den Koning der Franschen, met de woorden: Frankrijk is sterk en onsterfelijk: Zijt gij het, Spreker zoo verheven!
Zijt gij het, Zanger zoo vol ziel!
Wien, door 't getij der eeuw gedreven,
Zoo roekeloos een woord ontviel?
Doorluchte Pelgrim uit die streken,
Vanwaar het Heil onze aard' bescheen!
Van 't eeuwig Frankrijk kost gij spreken?
Die, waar gij 't aardrijk hebt betreên,
Puinhoopen zaagt en naakte gronden,
Waar wereldmonarchijën stonden,
Waar Babylon het gouden hoofd
Ten hemel, prachend, plag te beuren:
Ik - zal als weduw nimmer treuren,
Ik - word van kind'ren nooit beroofdGa naar voetnoot(*).
Jammer, dat in een zoo krachtig en deftig vers een couplet aldus eindigt: Die, waar de hel haar Fieschi's braakte,
Waar 't Barbarijsche zonvuur blaakte,
Slechts lauw'ren opving voor zijn hoofd!....
Twee sprongen van een ros in ' t hollen,
Één schok - men zag hem suizebollen,
Den schedel doodelijk gekloofd!
De drie laatste regels vallen af. Vinkeles opent de verzameling met een lief gedicht aan | |
[pagina 143]
| |
de Nederlandsche Dichters bij de verschijning van dezen jaargang. Bij een ander, niet veel beduidend versje van hem staat een plaatje, voorstellende de vlugt van jozef en maria met het kind jezus naar Egypte, waarop de eerste eene ellendige figuur maakt en veel heeft van een' blinden bedelaar, die door zijne dochter geleid wordt. Heije geeft: dageraad aan zee, fraai, regt vaderlandsch, in berijmde Jamben, die zeer zuiver zijn; alleen die snorrende kapellen zijn ons in de natuur onbekend. Voorts bevielen ons het beste: Vadersmart, door beeloo, om de hartelijkheid; een Liedtjen van den Minstreel door hofdijk, om den echten toon der Romance; Troost, door l. schipper; Bekentenis, door sifflé; aan Z.M. den Graaf van Nassau, door ruyl, om de zuivere versificatie; Guurtemoei, om den naïven toon, waarin brester schaars wordt geëvenaard, en Ocheda, een uitvoerig verhaal door van lennep, om veel dichterlijk schoons, dat slechts door enkele te ruim genomene vrijheden, als: hiel voor hield, enz. ontsierd wordt. Ten kate geeft eene uitmuntende dichterlijke bewerking van den Profeet nahum; greb dicht aan eenen Zelfmoorder, wel wat winderig, ut solet, anders goed; maar welk een allerbespottelijkst klagen weder aan den Componist verhulst over de bittere verachting, waaronder de Kunst in Nederland zucht: O, dat ons Hollandsch hart moet buigen,
En diep bedroefd, als waar getuigen,
Dat hier de kunst geen schuilplaats heeft;
Dat haar, die 't purperkleed moest dragen,
Het kleed der schande is omgeslagen,
Als waar ze dienstbaar, ja slavin,
Die hupplen moet voor 't oog der grooten -
Godes, den hemel uitgestooten,
Maar wie geen Koning zegt: kom in!
Des Dichters vrees was ongegrond. De Koning sprak wel tot den Heer verhulst: kom in! en schonk hem zijne Ridderorde. En al ware dat niet gebeurd, dan spreken de bewijzen overvloedig, dat alles, wat de Heer greb van die verachting der Kunst in ons Vaderland gelieft te zeggen, onbeschaamde leugen- en lastertaal is. Een paar verzen van ledeganck en van duyse behooren hier, dunkt ons, niet te huis. In des laatsten Stiefmoeder | |
[pagina 144]
| |
zijn anders vele schoonheden; iets hards en akeligs in de dictie doet het akelige van het onderwerp, even als in burger's Lenore, te meer uitkomen, en des eersten Voorzang van een Gedicht: Vlaanderen, doet naar het overige verlangen. Drie plaatjes, behalve de genoemde, waarvan één een tooneel uit van lennep's Pleegzoon, versieren het boekje. Het laatste, naar eene teekening van de vletter, is vooral fraai. Wij komen tot goedkooper waar. Van de Provincialen, van welke ons vorige verslag een drietal aankondigde, ontvingen wij later: | |
Geldersche Volks - Almanak. IXde Jaar. Te Arnhem, bij G. van Eldik Thieme. f : - 75.Dit jaarboekje is gunstig genoeg bekend. Wij vonden dit jaar minder, dan vroeger wel eens, reden tot afkeuring van iets stokpaardigs en mystieks, waarvan de verzamelaar het niet altijd heeft vrijgehouden. De Blik op de Geschiedenis der Dicht- en Tooneelkunst in Gelderland toont de bedrevenheid van Mr. L.P.C.v.d.B. in onze oude Letterkunde; van schevichaven vervolgt zijne wandeling door Heumen, Malden en Groesbeek, en geeft meer belangrijks, dan zijn Ambtgenoot graadt jonckers in het koepeltje van zijn' pastorietuin weet te vertellen. Robidé van der aa geeft een fragment uit eene Redevoering over staring, waarin, gelijk ook in een gedicht aan dien waardigen overledene, meer en beter over hem gesproken wordt, dan het vorige, oppervlakkige, in dezen Almanak. De verzen zijn ditmaal over het geheel niet ongelukkig uitgevallen, en men mist noch Meister Moarten Boardman, noch de spreuken en gedachten, die onder den naam: Geldersche hutspot het hek sluiten, en die wel het een en ander bevatten, waarop wij niet terstond ja zeggen. Nu, dat behoeft ook niet. De | |
Zeeuwsche Volks-Almanak. VIIIste Jaar. Te Zierikzee, bij J. van de Velde Olivier. f : - 75.blijft aan zijne bestemming ten volle beantwoorden. Het kalenderwerk, en alles, wat verder geacht kan worden tot een' uitvoerigen Almanak te behooren, is met zorg bewerkt. Van den Mederedacteur van oosterzee vinden wij hier, | |
[pagina 145]
| |
behalve eene opgave van den maandelijkschen stand der voornaamste Planeten, gedurende het jaar 1843, een vrij uitgebreid stuk over de Zon, als vervolg op zijne bijdrage over de algemeene inrigting van ons Zonnestelsel, in den vorigen jaargang geplaatst. Zoo duidelijk, als zulks voor oningewijden in de Sterrekunde geschieden kon, wordt in dit stuk over de gedaante, grootte, afstand en omwentelingen van genoemd hemelligchaam, deszelfs vermoedelijke natuurlijke gesteldheid en de vlekken, welke daarin waargenomen worden, gesproken, met opgave tevens, hoe het der wetenschap gelukt is, dit een en ander tot zoodanigen graad van zekerheid of althans waarschijnlijkheid te brengen. Wij bevelen de lezing van dit artikel allen aan, die zich dagelijks in het licht der zon en de weldaden, welke zij aanbrengt, verheugen, zonder veel meer van haar te weten, dan dat zij ons haar licht toezendt. Het is op bij de Redactie ingekomen verzoek des kundigen stellers zelven, dat wij opgave doen, hoe bl. LXXVI, r. 10, 11, waar de zetter in verwarring geraakt is, aldus gelezen moet worden: ‘dat de ligt mogelijke fout van 1 seconde in de waarneming (1/324000 van een' regten hoek) eene vergissing nopens den zonsafstand geeft van 1 millioen mijlen.’ Dit gedeelte wordt met eene rubriek besloten, die in de Inhoudsopgave den naam draagt van Eenige provinciale verordeningen, maar ditmaal vrij schraal is uitgevallen, naardien alles zich bepaalt tot het Besluit der Gedeputeerde Staten van Zeeland, van 3 Aug. 1832, betrekkelijk de vaststelling door de Plaatselijke Besturen van derzelver Keuren en Verordeningen. Wij vertrouwen, dat aan de ingezetenen der Provincie voortaan belangrijker inlichtingen en herinneringen, te dezen opzigte, door middel van het jaarboekje, gegeven zullen worden. Het Mengelwerk behelst onder de prozastukken een zeer belangrijk historisch berigt wegens het voormalige Nonnenklooster Jeruzalem te Bieselinge, door den Weleerw. e.b. swalue, die ook aan vorige jaargangen verdienstelijke bijdragen leverde; Iets over het klooster Zion onder Noordgouwe, door a. moens van bloois geschreven, en van een lief steendrukplaatje vergezeld, dat eene goede meening omtrent de steendrukkerij van t.p. roest, te Middelburg, doet voeden. De andere plaatjes, niet minder bevallig, zijn van die van backer, te Dordrecht, en behooren bij eene bij- | |
[pagina 146]
| |
drage over het Badpaveljoen te Domburg; van meer zedekundigen aard zijn: een woord over het zielsgebrek bloodheid, of verkeerde schaamte, door een' der Redacteurs, Mr. j. berman, en Iets over Liberaliteit, door den Weleerw. stetterogge, beide der lezing en beoefening ten volle waardig; terwijl Ds. van oosterzee het Mengelwerk met eene historische bijdrage, over eenige zware branden in Zeeland, besluit. Aan het dichterlijk gedeelte bragten de Heeren sifflé, dorreck, römer, niermeijer, van oosterzee, berman, krepel en een ongenoemde elk van het hunne toe; bovendien is een vers Aan Zuid Beveland, van den verdienstelijken a. loosjes, pz. met vergunning overgenomen. Bij zooveel goeds, als deze jaargang op nieuw levert, zocht Ref., tot zijn leedwezen, ditmaal te vergeefs naar iets van den geleerden ab utrecht dresselhuys. Dit gemis worde een volgend jaar dubbel vergoed. Geleerder, maar ook zich niet voor Volks-Almanak uitgevende, is: | |
Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren. VIIIste Jaargang. Te Deventer, bij J. de Lange. f 1-50.Het kalenderwerk blijft zich in uitvoerigheid en naauwkeurigheid ook hier gelijk; de inhoud is grootendeels alleen voor den beoefenaar der Oudheidkunde belangrijk; de namen van e. moulin, j. weeling, p.c. molhuysen, j.h. halbertsma, en anderen, waarborgen, dat men iets meer, dan oppervlakkige stukken, aantreft. De laatste geeft ten slotte: voces Newaricae comparatae, waarom in het Latijn? een uitvloeisel van een ander uitvoerig stuk: Shákya Sinha, diep geleerd, ons te diep, die met dat Buddhistische en Sanskritische zoo vlug niet teregt kunnen. Die minder vasten, maar toch goeden kost begeert, zal door Prof. mees ingenomen worden voor zijn plan tot uitgave van eenen Geschiedkundigen Atlas der Nederlanden; een plan, naar welks verwezenlijking wij zeer verlangen, en tot welks volvoering wij den Hoogleeraar zeer uitnoodigen. Zijne nette beoordeeling van hetgeen in en buiten ons vaderland reeds over dit onderwerp, ook met betrekking tot andere volken, geleverd is, toont, dat hij regt goed weet, wat tot zoodanig een werk behoort. Men zal dat overzigt met genoegen lezen. Het ver- | |
[pagina 147]
| |
wondert ons, dat er nog geen Overijsselsche Volks-Almanak is, die nevens dezen geleerden taal- en oudheidkenner zeer wel zou kunnen bestaan. Om in de buurt te blijven, voegen wij er den laatsten, tot hiertoe bij ons ingekomen Provinciaal bij, namelijk: | |
Drentsche Volks-Almanak. VIIde Jaar. Te Koevorden, bij D.H. van der Scheer. f 1-10.Ook dit jaarboekje blijft zijnen gevestigden naam en zijner kleine Provincie tot eer verstrekken. Drenthe in 1672 is een vervolg van den vorigen jaargang; en diezelfde Provincie in 1748, 1749 verhaalt, wat daar gebeurd is over de verheffing van willem IV tot Stadhouder (op den voet der andere Provinciën; reeds in 1722 was de Prins door Drenthe tot Stadhouder aangesteld). Minder algemeen belangrijk, of liever minder onderhoudend, is het vervolg en slot van het stuk over de zelfstandige regtspraak in Drenthe. Dergelijke vervolgen behagen toch weinig, wanneer men er een jaar naar moet wachten. De rubriek: Zeden en Gewoonten, Verhalen, is ook nu vooral niet de minste. Die der Poëzij wordt, hetgeen vreemd staat, reeds door een gedichtje voorafgegaan, en geopend door een uitvoerig dichtstuk van van lennep: de Slag bij Coevoorden 1227, waarin de kleur des tijds fiksch is in acht genomen en de Witte Wijven eene groote rol spelen. De rubriek wordt besloten met een Herfstorakel van den Markies de thouars: Gloedvolle uchtendpracht
Bloost na 't levenslichtverglimmen,
en dergelijke dichterstaal kunstenarij vertoonings proefnemingen. Wat tusschen de beide genoemde staat, is ook tusschenbeide; het staat er echter goed, want in zulk een volksboekje moet het niet te veel hooggestevelde poëzij wezen. Afwisseling zou ons in dezen Almanak meer dan die strenge flank behagen. Uit de Hoofdstad ontvingen wij drie jaarboekjes van zeer uiteenloopende bestemming. De | |
Amsterdamsche Studenten-Almanak. XIIde Jaar. Aldaar, bij J.D. Sijbrandi. f 1-50.geeft ditmaal het welgetroffen Portret van Prof. w.s. swart. | |
[pagina 148]
| |
Voorts het gewone van Series, Professoren, Studenten, enz. benevens Mengelwerk, bestaande in eenige Hollandsche, en één Fransch vers; benevens de gewone losse gedachten, waarin de aanhalingen, hoe kan het ook anders? minder piquant zijn, dan vroeger. Niet de minste is: Dissertatie: Unde habeas, quaerit nemo; sed oportet habere; juvenalis. Nieuw is de onderneming van: | |
Amsterdamsch Jaar- en Feestboekje voor Katholijken. Iste Jaargang. Aldaar, bij van Langenhuysen, Gosling, de Haas en van Spanje. f : - 35.Men vindt hier: eenen kalender, met naauwkeurige opgave der Feest- en Heilige dagen; eene Naamlijst van de regerende Vorsten in Europa, met opgave van Hoogstderzelver Godsdienst en geboortedag; een' Naamwijzer van het Kerkelijke Bestuur bij de R.K. in ons vaderland, van Professoren der Seminaria, enz.; eene opgave van de diensturen, feesten enz. in de R.K. kerken der Hoofdstad; eenige Mengelingen, aan welker hoofd eene korte levensbeschrijving van st. nicolaas, wiens afbeelding tegenover den titel het boekje versiert. De Schrijver schijnt met het over dien Kinderheilig door Prof. van hengel geschrevene niet bekend te zijn geweest. De geest dezer Mengelingen goed, en overigens op dit jaarboekje geene bijzondere aanmerking te maken zijnde, bevelen wij deze onderneming den belanghebbenden gaarne aan. Geheel andersoortig is: | |
Tooneel-Almanak. Te Amsterdam, bij M. Westerman en Zoon. f : - 75.Na den kalender heeft men aan het hoofd eene Levensbeschrijving van den verdienstelijken r. engelman, Hoofddirecteur van den Hollandschen Schouwburg; de dichtmatige allegorische voorstelling, waarmede den 25 Augustus 1841 de Schouwburg onder het nieuw bestuur is geopend, met welker mededeeling de begaafde westerman zeker de tooneelminnaars heeft verpligt; den Nieuwjaarswensch van Thomasvaar (1843); naamlijst van het personeel der Amsterdamsche en Haagsche Schouwburgen; eene lijst van op den eersten gegevene stukken in de twee laatste jaren, en eindelijk nog een paar stukjes mengelwerk. Het portret van s. coster versiert den titel van dit keurig uitgevoerde boekje. Met eene eenvoudige aankondiging van den | |
Nuttigen en aangenamen Tijdkorter in ledige oogenblikken, door A. Hazelhoff. Te Groningen, bij A. Hazelhoff. f : - 25.die genoeg bekend is, en weder aanprijzing verdient, eindigen wij ditmaal ons verslag. |