Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKeizerin en Slavin. Een geschiedkundig Verhaal uit de derde Eeuw der Christelijke Kerk. Uit het Hoogduitsch. II Deelen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1841. In gr. 8vo. Te zamen 789 bl. f 7-20.Wat zullen wij van dit boek zeggen? Wij kunnen het niet in denzelfden rang plaatsen met zoo vele vreemde romans, welker onbeduidendheid ons dezelven de vertaling doet onwaardig keuren. Maar het werk aanbevelen aan dat publiek, hetwelk eenigen prijs op ons oordeel stelt? Dit kunnen wij in gemoede ook niet. Wij ontkennen niet, dat de auteur, bij zijne begaafdheid om levendig te schilderen, allerwegen eene naauwkeurige bekendheid met de geschiedenis, de zedekundige en staatkundige gesteldheid der Romeinen in het door hem gekozene tijdvak voor zijn verhaal | |
[pagina 138]
| |
aan den dag legt, en dat in dit opzigt in hetzelve plaatsen gevonden worden, die met de beste gewrochten van deze soort kunnen wedijveren; plaatsen, welker lezing in ons de herinnering onder anderen van bulwer's laatste dagen van Pompeï vernieuwde. Zelfs meenen wij eene navolging van verre van bulwer's genoemd werk op te merken. Flavianus is een heiden, en neodemia, zijne geliefde en eindelijk zijne echtgenoote, is eene Christin, die haren echtgenoot tot de belijdenis van het Christendom beweegt. Bij bulwer heeft dit plaats in een gelukkig huwelijk. Maar in het thans aangekondigde werk herkent men den Roomschgezinden Schrijver, en gaat de bekeering vergezeld van den marteldood der eene, en eindigt met de kluizenaars-afzondering van den anderen. Hetgeen van meer belang is bestaat daarin, dat sommige plaatsen, in welke de ontucht met te veel naaktheid voorgesteld is, bij voorbeeld de gruwelijke zoogenaamde nabootsing der Christelijke agapen aan het hof van heliogabalus, ons verbieden het werk onbepaald aan te kondigen als geschikt voor den kieschen lezer, veel minder voor ons beschaafd vrouwelijk publiek. Het fragment uit börne, door den Schrijver in plaats van eene voorrede gebezigd, maakt het ons tot een' pligt, het boek nog uit een ander oogpunt te beschouwen, namelijk als hebbende ten oogmerk om het Christendom te leeren kennen als den geneesmeester der Romeinsche wereld, die ten gevolge van hare teugellooze hartstogten en hare brutale uitspattingen was krank geworden. Maar welk eene scheeve, met het oordeel der geschiedenis geheel strijdige voorstelling van het Christendom vinden wij hier! Ware de Schrijver onze landgenoot en konden wij verwachten, dat ons oordeel te zijner kennis zou komen, dan zouden wij hem vragen, welke bewijzen hij er voor heeft, dat toen reeds, in de eerste helft der derde eeuw, de Bisschoppen van Rome zichzelven beschouwden en erkend werden als opperhoofdige bestuurders der geheele, ook der Oostersche Christelijke kerk, en dat honig en melk bij de viering van het Heilig Avondmaal in plaats van brood en wijn gebruikt werden. Daarenboven is het werk gestoffeerd met armzalige legenden van duivelbezweringen en andere mirakelen, op welker verhaal de Schrijver in allen ernst laat volgen: ‘Op zulk eene wijze won het Christendom destijds zijne jongeren.’ Maar | |
[pagina 139]
| |
zelfs, indien ook al zulke sprookjes als sieraden door den Schrijver gebezigd worden, dan zeggen wij nog met boileau:
C'est donc bien vainement que nos Auteurs decus
Pensent faire agir Dieu, ses Saints et ses Prophètes
Comme ces Dieux éclos du cerveau des Poètes.
- De vos fictions le mélange coupable
Même à ses vérités donne l'air de la fable.
Et fabuleux Chrétiens, n'allons point dans nos songes
Du Dieu de Vérité, faire un Dieu de Mensonges.Ga naar voetnoot(*)
Zoo verhaalt onder anderen een kluizenaar uit de Thebaïsche woestijn: ‘Niet lang geleden kwam tegen den avond een troep wilde woudezels en dreigde, onze keukengroenten te vernielen; wij beklaagden ons daarover bij antonius en deze kwam dadelijk uit zijne grot, gaf een der dieren een' slag met zijnen staf en riep hem ernstig toe: Waarom, o schepsel Gods, verwoest gij, wat gij niet gezaaid hebt? Op het hooren van deze stem zagen de ezels op en liepen toen schielijk heen. Sedert dien dag komen zij nu hoopswijze, om uit de bron te drinken, want het water en de aarde en de zon zijn goederen, waarop alle geschapen wezens gelijke regten hebben, doch zij ontzien, wat onze handen gezaaid hebben, daar de stem der geregtigen en vromen magt en geweld heeft over de gansche natuur.’ Hier herinnerden wij ons de woorden van den reeds aangevoerden oordeelkundige:
N'imitez pas ce Fou qui, décrivant les mers
Et peignant au milieu de leurs flots entr'ouverts
| |
[pagina 140]
| |
L'Hébreu sauvé du joug de ses injustes maîtres,
Met pour le voir passer les poissons aux fenêtres.Ga naar voetnoot(*)
|
|