Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLetter- en Oudheidkundige Avondstonden. Door G.D.J. Schotel, Phil. Theor. Mag. Litt. Hum. Doctor, enz. Predikant der Hervormde Gemeente te Chaam, Alphen en Baarle-Nassau. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. 1841. In gr. 8vo. VIII en 216 bl. f 1-80.Toen Rec. in het vorige jaar het genoegen had, de Ge- | |
[pagina 113]
| |
schied-, Letter- en Oudheidkundige Uitspanningen van den geleerden schotel in dit Tijdschrift aan te kondigen, ontwaarde hij, bij de lezing van dien bundel, dat er nog veel in des Schrijvers portefeuille voorhanden was, geschikt om de geschiedenis op vele duistere plaatsen op te helderen. Onder de aanteekeningen, bijlagen enz. vond hij de beloften, van meerdere ongedrukte bijzonderheden, door des Schrijvers onvermoeide nasporingen ontdekt, in het licht te zullen geven; en de verwijzing naar andere, nog uit te gevene werken, gaf hem de bevestiging, dat de Heer schotel zijne pogingen ijverig voortzet om, door het uitgeven van oude Archieven en Oorkonden, menige belangrijke plaats in de Nederlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde op te helderen. Zoo ontving Rec. nu weder eenen bundel, die in belangrijkheid met de vorigen gelijk staat, en wij oordeelen het van aanbelang, onze Lezers eenigermate met den inhoud der vóór ons liggende Avondstonden bekend te maken; eenigermate zeggen wij, daar het, bij de uitgebreidheid der zaken, niet mogelijk is, hem op iedere bijzonderheid opmerkzaam te maken. Na eene opdragt aan den Hooggeleerden Heer j. nieuwenhuis, waarin de Schrijver kortelijk den inhoud van dezen bundel opgeeft, met bijvoeging van eenige berigten, welke naar ons oordeel niet weinig bijdragen om de belangrijkheid van denzelve, met een' oogopslag, te ontwaren, en die wij met stilzwijgen voorbijgaan, treffen wij in de eerste plaats eene Verhandeling aan over joost de menijn, reeds vroeger door den Heer schotel op bl. 191 der bovengenoemde Uitspanningen beloofd. Het is den Geschiedkundigen bekend, dat er van dezen man zeer weinig vermeld is, en daarom iedere poging om bijzonderheden, hem betreffende, op te sporen, hoogst loffelijk is te noemen. Joost de menijn vooral was het, die in de geschiedenis van Dordrecht, als Raadpensionaris der stad, onder de regering van den Graaf van leicester hier te lande, eene belangrijke rol heeft gespeeld; en die, in verschil- | |
[pagina 114]
| |
lende gewigtige betrekkingen, zoo wel door zijne geleerdheid als staatkunde, met allen ijver den roem en de welvaart van Nederland heeft trachten te bevorderen; en hiervan worden wij te meer overtuigd door de Verhandeling van den Heer schotel, uit zoo weinige en meestal nog verspreide berigten zamengesteld. Wij zien uit dezelve, hoe weinig er nog van sommige beroemde personen bekend is, maar hoe tevens de lust tot onderzoek meer en meer aanwakkert; hoe geschikt het tegenwoordig tijdvak is voor den navorscher der Geschiedenis, door het alom op koninklijk bevel openstellen van Landelijke en Plaatselijke schatkameren van oude oorkonden; en waaraan het dan ook te danken is, dat die van Dordrecht, Culenborg, Develstein, Ammerzoden en andere Steden en Sloten aan onzen Schrijver ter inzage verleend en reeds zoo nuttig door hem gebezigd zijn. Na dit belangrijk levensberigt geeft de Heer schotel een afschrift van het gevonden M.S., getiteld: Den Oratie ofte propositie, gedaen van joost de menijn, door last van mijnheeren de Regierders der stede van Dordrecht, voer allen den Magistraten en de Deeckens van Ghilden en gemeene neringe der stede van Dordrecht, te hunnen Vergaderinghen, in den Doulhuyse van heele haecx, tot den opbeur van XV of XVI duyzent Carolus gulden, bij maniere van verpondinge ofte hondersten peng. over den huysen der vermoghensten binnen deser stede, op ten 11 Martii anno 1586. Deze XV of XVI duizend Carolus gulden moesten dienen, om den maandelijkschen onderstand aan den Graaf van leicester, algemeenen Landvoogd der Nederlanden, aan te vullen. Achter deze Oratie is nog gevoegd een tweetal aanspraken, aan den genoemden Graaf, bij zijne intrede te Dordrecht in 1585, gerigt; de eene door jacob pauli in de Fransche en de andere door joost de menijn, uit de Italiaansche in de Nederduitsche taal overgezet. Wij kunnen niet langer bij dit zoo voortreffelijk en wel bewerkt stuk stilstaan, en gaan tot de beschouwing van de tweede niet minder belangrijke en uitvoerige verhandeling, margaretha godewijck, over. | |
[pagina 115]
| |
Rijk is hier de Schrijver aan literarische bijzonderheden; eene menigte beroemde mannen en vrouwen, uit Dordrecht geboren, die aldaar gewoond hebben, en die als zoo vele paerlen aan Neêrlands Dichtkroon schitteren, wordt er in genoemd; en de geheele Verhandeling is doorweven met eene proeve zoowel in 't Fransch, Latijn, als in het Nederduitsch, van margaretha godewijck's dichterlijk genie. Ook de aanteekeningen, achter deze Verhandeling geplaatst, verhoogen de waarde van een stuk, dat wij thans onzen Lezeren niet nader kunnen ontleden, maar dat wij aanbevelen aan ieder, die smaak en gevoel voor het goede en schoone heeft; terwijl wij, de geleerdheid, naauwkeurigheid en den onderzoekenden geest van den Heer schotel hulde brengende, deze Verhandeling, waarin zoo vele geleerde juffers ten tooneele verschijnen, ook onze vaderlandsche jufferschap ten hoogste kunnen aanbevelen. Verder volgen vier Bijlagen. A. Over pieter godewijck, mede met belangrijke aanteekeningen. B. Twee onuitgegevene Brieven van a.m. schuurman. C. Vermaarde vrouwen, die te Dordrecht in de XVIde en XVIIde eeuw geboren werden of geleefd hebben; terwijl de levensberigten, die ons de Schrijver in deze derde Bijlage van 1o. anna suys. 2o. Anna van blockland. 3o. Catharina van muylwijck. 4o. Maria en 5o. clara de witt en nog een vijftiental andere minder bekende geeft, den Oudheid- en Geschiedkundige zeer welkom zijn. Bijlage D. bevat bronnen voor het leven van daniël heinsius, niet minder geschikt en volledig om, zoo als de Schrijver zegt, te dienen, indien iemand zich de taak op wilde leggen, om een leven van dezen beroemden Nederlander zamen te stellen; wij hadden echter deze nomenclatuur, hoe nuttig ook, liever in een ander werk des Schrijvers of oudheidkundig Tijdschrift gezien, want waarlijk ze behoort niet tot die bijdragen, die het letterlievend publiek eenige oogenblikken van uitspanning en verpoozing verschaffen zullen. In het eerste gedeelte worden de Schrijvers opgegeven over het Leven van heinsius; het tweede bevat eene naauwkeurige opgave van zijne Werken, zoowel | |
[pagina 116]
| |
die in Druk als die in Handschrift zijn. Veel is er van den beroemden Schrijver en Dichter bekend; maar zoo als reeds uit het groot aantal H.S.S. gebleken is, schuilt er welligt nog menig belangrijk M.S. van hem in het duisterGa naar voetnoot(*), en wij wenschen dus, dat elk gevonden Handschrift van hem of van andere Geleerden der Letterkunde niet zal worden onthouden. Het laatste stuk, dat dezen bundel besluit, is getiteld: Verhael van het Heylig Hout, opgesteld door Pater pieter van schoonhoven, Lieve Vrouwe Broeder Terminarius, te Dordrecht, van 1455-1491. De Schrijver zegt dat het eene legende is, die tot nu toe slechts bij gedeelten het licht zag. Hij waagde het niet dezelve aan de kritiek te toetsen en vergenoegde zich dus alleenlijk met haar, zoo als hij ze in handschrift ontdekte, vergezeld van een voorberigt (en wij voegen er bij met belangrijke aanteekeningen) uit te geven. Wij hebben getracht onzen Lezers eene zoo veel mogelijk beknopte inhoudsopgave mede te deelen. Wij wenschen, dat de Schrijver zijne pogingen zal blijven voortzetten; terwijl wij opregtelijk verzekeren, dat zijne Uitspanningen en Avondstonden bij ons niet minder staan aangeschreven, dan de Vesperae Gorinchemenses van borremans en de Historische Avondstonden van onzen geleerden van wijn. Druk en uitvoering zijn goed; een niet onbevallig vignet versiert het boekske. Eenige mistellingen in woorden, namen en getalmerken troffen wij hier en daar aan. Guique, voor Cuique. Radacus, voor radaeus enz. Bl. 170, reg. 10 v.o. moet niet bl. 98-206, maar tot 106 zijn. Het zal wel niet noodig zijn, onze aankondiging met de gewone aanbeveling te eindigen: de letterkundige voortbrengselen van dezen Schrijver zijn reeds bij de Geschied- | |
[pagina 117]
| |
en Oudheidkundigen zoodanig geijkt, dat de naam van den Predikant schotel de beste aanbeveling is die men geven kan. |
|