gevaarlijke ziekte (de pokken) door eene zachte, van gevaar ontbloote ziekte (de koepok) vervangen wordt. Monden klaauwzeer heerschen van tijd tot tijd, volgens een vrij algemeen aangenomen gevoelen, epidemisch, of beter epizoötisch. In 1838 heerschten zij in naburige landen; van daar zijn zij tot ons overgeslagen. Tot dusverre schijnen zij nog niet geheel opgehouden te hebben. Ofschoon in de meeste gevallen geenszins gevaarlijk, kunnen zij dit worden; althans zij zijn op den eenen tijd heviger, op den anderen goedaardiger. Men wil opgemerkt hebben, wanneer deze ziekten heerschende zijn, dat zij, kunstmatig opgewekt (ingeënt) zachter en zachter worden gemaakt. Deze vooronderstelling heeft tot proefnemingen aanleiding gegeven, waaromtrent de Hoogleeraar numan nadere inlichtingen mededeelt.
De Heer numan, namelijk, door dezen en genen geraadpleegd omtrent zijne meening over de uitvoerbaarheid der inenting van het Mondzeer en de Klaauwziekte, heeft het doelmatiger geoordeeld, in stede van eene herhaalde afzonderlijke mededeeling bij geschrifte, liever, door middel van de drukpers, zijn gevoelen meer algemeen bekend te doen worden. Tot dit einde geeft zijn H.G. eerst eene korte schets van deze ziekten, door eenige woorden ter inleiding voorafgegaan. Vervolgens deelt hij een uittreksel uit eenige Hoogduitsche verhandelingen mede omtrent inentingen, op eene uitgebreider schaal bewerkstelligd, gedeeltelijk bij schapen, gedeeltelijk bij het rundvee. De uitkomsten schijnen gunstig geweest te zijn en tot het bedoelde oogmerk als voldoende beschouwd te kunnen worden; weshalve de Hoogleeraar numan oordeelt, dat hetgeen hij hier heeft medegedeeld den jongen Veeärts tot eene handleiding kan verstrekken, wanneer hij tot de inenting wordt geroepen, of daartoe gelegenheid bekomt.
Dit boekje is derhalve, voor het grootste gedeelte, geen oorspronkelijke arbeid, zoo als men anders van dezen ijverigen Geleerde gewoon is te ontvangen. Om deze reden, alsmede omdat hier een onderwerp wordt behandeld, omtrent hetwelk verdere ondervinding nog nader moet be-