tijd van drie dagen, namelijk, was hij van zijne beide gezellinnen beroofd geworden. Het verlies der eerste verdroeg hij met blijkbare treurigheid, maar gelaten; doch, toen ook de tweede van zijne zijde weggerukt werd, brak zijn ganzenhart in luid geklag uit. Zijne gebieders over leven en dood verstonden weldra de treurklanken van het verlaten dier en sloegen het gade. Jammerend verliet het de plaats van zijn verblijf, en, door innerlijk gevoel of scherpe zinnen geleid, posteerde het zich voor het huis, waar zijne trouwe wederhelft den wreeden dood der halsomdraaijing van de moorddadige hand des diefs had moeten ondergaan. Hier verhief de arme gans op nieuw een zoo geweldig klaaggeschrei, dat men eindelijk zijne bedoeling giste, nasporing deed, en als corpus delicti de om het leven gebragte gans ontdekte, waarna de Policie niet veel moeite had om de schuldigen te treffen. - Wie zou nu wel durven twijfelen, dat de ganzen in onze dagen de redders van het Kapitool in schranderheid evenaren, ja misschien overtreffen?
Een kalkoensche, een gewone huishaanen een faizant werden op de plaats der zelfde landhoeve bij elkander gehouden. Na eenigen tijd zond men den kalkoen naar eene andere boerderij. Kort daarop viel er tusschen den huishaan en den faizant een twist voor; de haan behield de overhand en de faizant verdween. Doch weinige dagen daarna verscheen hij weder, en wel verzeld door den kalkoen: de twee bondgenooten vielen te zamen den ongelukkigen haan op het lijf en beten hem dood.
Een eekhoorn zat in een' notenboom. Iemand, die het diertje gadesloeg, zag, hoe het de noten in beide zijne klaauwtjes tegen elkander afwoog, om uit het gewigt te oordeelen, welke goed waren: die, welke het te ligt bevond, liet het vallen, en hield dit zoo lang vol, tot dat er een hoopje noten aan den voet des booms bijeenlag. Dit onderzocht men naderhand; en zie, het bestond geheel en al uit doove noten.