| |
De spion.
Verhaal.
De gevaren, waaraan een spion blootstaat, die de bewegingen van eenen vreemden vijand gadeslaat en diens legerkamp binnensluipt, kunnen niet in vergelijking worden gebragt met die van den verspieder bij burgeroorlogen. Bij de kans, om door dezen of genen vroegeren bekende of vriend te worden herkend, voegt zich de moeijelijkheid, om menschen te misleiden van hetzelfde land, van dezelfde gewoonten, dezelfde taal sprekende, en die gereed zijn, om de minste strijdigheid in woorden of daden als eene oorzaak van argwaan te beschouwen. Er worden intusschen altijd lieden gevonden, die voor goud, of ook uit geestdrift voor hunne zaak, alle gevaren willen trotseren, om berigten in te winnen of over te brengen.
Gedurende den woesten oorlog tusschen de Carlisten en Christino's hadden er vele opmerkelijke gevallen plaats, ten
| |
| |
gevolge van de groote uitbreiding, die men aan het stelsel van verspieding had weten te geven. De voorstanders van Don carlos hadden in dit opzigt het voordeel aan hunne zijde, althans in de Baskische provinciën; want daar speelden de landlieden, ijveraars voor de zaak van den Pretendent, vrijwillig de rol van verspieders, of bragten berigten over door de streken, die de vijand bezet hield. Begaf er een zich op weg, op dien snellen draf, dien deze vlugge bergbewoners schier even lang kunnen volhouden, als de bewoners der vlakte hunnen bedaarden stap, en was hij vermoeid, zoo gaf hij zijne depèche of welligt zijne mondelinge boodschap over aan den eersten schranderen en vluggen boer, dien hij ontmoette, en zoo ging het van hand tot hand, tot dat het berigt was overgebragt. Zonderlinge middelen werden somtijds gebezigd, om eenen brief te verbergen, in geval de bode door den vijand werd aangehouden. Gelijk de oude man, door sancho panza veroordeeld, het geld van zijnen buurman in zijnen stok had verborgen, zoo werden depèches somtijds gestoken in stokken, die daartoe waren uitgehoold; maar dit was eene list, die oud was en ligtelijk werd ontdekt. Een stuk brood in den zak van eenen boer baarde niet ligt vermoeden, en toch was in dat brood dikwijls een stukje papier gebakken, dat, zoo het gevonden werd, den overbrenger het leven zoude hebben gekost. Een piket van Christino's patrouilleerde door Navarre, en hield in den schemeravond eenen boer staande. Na vele vragen, waarop de man voldoende antwoorden gaf, liet men zijnen persoon naauwkeurig doorzoeken. Een half dozijn dollars waren er in den wollen gordel, dien hij om het lijf droeg, en, deze in zijne hand nemende, bood hij ze demoedig den onderofficier aan, die de afdeeling commandeerde. ‘No somos ladrones,’ was het toornige
antwoord. ‘Wij zijn geen roovers; behoud uw geld.’ De man zette zijnen togt voort, en gaf, drie uren later, een klein, dun papiertje in handen van eenen Generaal der Carlisten. Het had verborgen gezeten in een van de geldstukken, die de officier van de Christino's had geweigerd.
De lieden, die als spionnen dienden, waren doorgaans, maar niet altijd, boeren of muildierdrijvers. Somtijds keerden soldaten, die tot den vijand waren overgeloopen, onder voorwendsel van afval van de partij, die zij hadden verlaten, na eenige dagen of weken tot hunne vorige gelederen terug
| |
| |
met al de berigten, die zij hadden weten in te winnen. Niet zelden voegde zich eene armoedige bedelaarster met een kind op den arm bij het optrekkende leger, en trok eenige uren met de krijgslieden voort, nu eens pratende met de soldaten, dan weder luisterende naar hunne onderlinge gesprekken. Bij het overtrekken van een water of een' hollen weg verdween zij, zonder dat iemand opmerkte, wanneer of in welke rigting zij vertrok; en zelfs als zij bespeurden, dat de vijand, dien zij gingen aanvallen, verdwenen was, of als zij zelve des nachts in hun bivouac werden aangetast, dan dacht er naauwelijks iemand aan, om het onheil toe te schrijven aan de berigten, door de bedelares overgebragt.
Op eenen schoonen herfstmorgen tegen het einde van het jaar 183[.]. had er op een veld, omstreeks een geweerschot verwijderd van een gehucht van Noord-Alava, een tooneel plaats, dat de aanschouwers een treurig belang inboezemde. Verscheidene kompagniën voetvolk en eenige ruiterij stonden daar geschaard; hunne Baskische mutsen, die de officieren zoo wel als de soldaten droegen, deden hen als Carlistische troepen kennen. Een twintig schreden voor het front was een officier te paard, wiens rijk geborduurde opslagen toonden, dat hij een' hoogen rang bekleedde, in gesprek met anderen van minderen graad. Op eenen korten afstand van die groep, bewaakt door eene wacht, stond een jongman, in de uniform van een' kavallerieöfficier, en wat meer op den achtergrond waren onderscheidene vrouwen en mannen bijeenverzameld in burger- en boerenkleeding.
‘Valentino rojas!’ riep de Generaal.
De wacht, die den gevangene omringde, opende hare gelederen, en de jonge officier, tot op weinige schreden den opperbevelhebber naderende, bleef daar staan en groette eerbiedig.
‘Valentino rojas, gij hebt u schuldig gemaakt aan zwaar pligtverzuim, doordien gij uw piket den vorigen nacht, door gebrek aan behoorlijke waakzaamheid, hebt laten overvallen. De krijgsraad heeft u ter dood veroordeeld, maar niet zonder u aan de goedertierenheid van den opperbevelhebber aan te bevelen, om uwen beproefden moed en ijver voor de goede zaak. Ik heb ook de diensten van uwen dapperen vader niet vergeten, die gevallen is aan de zijde van den onsterfelijken zumalacarreguy. Uwe fout moet intusschen geboet worden, en zoo ik u, uit kracht van zijner
| |
| |
Majesteits volmagt, genade schenk, zoo geschiedt dit op ééne voorwaarde.’ En den gevangene toewenkende, om nader bij te treden, boog hij zich tot hem neder en sprak eenige woorden op een' zachten toon. Eene sterke uitdrukking van afkeer vertoonde zich op het bevallige gelaat van den jeugdigen krijgsman.
‘Uwe Excellentie sprak van mijnen vader en zijnen roemrijken dood. Ik zou weinig eer aan zijne nagedachtenis bewijzen, indien ik het leven aannam op de voorwaarden, die gij mij aanbiedt.’
‘Er steekt geen schande in, zijnen Koning te dienen, op welke wijze dan ook,’ zeide de Generaal op strengen toon. ‘De keus staat aan u: dat, of cuatro tiros.’
‘De laatsten dan,’ hernam de jonge man halsstarrig.
‘Laat een peloton zich gereed maken om te vuren,’ zeide de Generaal, op haastigen, ontevreden toon, tegen een' zijner adjudanten.
Een doordringende schreeuw liet zich op dit oogenblik hooren; men zag beweging onder de toeschouwers, en een jong en schoon meisje met loshangende haren scheurde zich los van degenen, die haar poogden te weêrhouden, en, op den gevangene toeloopende, viel zij bezwijmende in zijne armen.
‘Todavia es tiempo! Nog is het tijd!’ zeide de Generaal, zich tot rojas wendende. ‘Arme doleres!’ voegde hij er bij, een blik van medelijden slaande op het bewustelooze meisje, dat de jonge man ondersteunde.
Rojas was doodelijk bleek, en de spieren van zijn gezigt waren in vreeselijke spanning. Hij zag met strakke oogen op het bevallige meisje, dat hij nu aan de zorg der vrouwen had overgegeven, die alle pogingen aanwendden om haar weder bij te brengen. Op dit oogenblik opende zij half hare oogen en uitte met eene zwakke stem het woord: ‘Valentino!’
‘Ik neem uw aanbod aan!’ riep de gevangene.
Tien minuten later waren de troepen naar hunne kwartieren teruggekeerd, en rojas had eene geheime zamenkomst met den Generaal, die het bevel voerde over het leger in Alava.
Het klooster van Santa Domingo te Vittoria, digt bij de Bilbao-poort van die stad gelegen, is in den laatsten tijd, even als vele andere gebouwen van die soort in het noorden
| |
| |
van Spanje, gebruikt tot barakken voor te troepen. Het was gedurende het heetste gedeelte van den Carlistischen oorlog, dat het uitgebreide voorportaal bij den hoofdingang van het klooster op eenen Octoberavond door een groot vuur werd verlicht, hetgeen ook den breeden gang gedeeltelijk bescheen, die naar het inwendige van het gebouw leidde, zoodat de vochtige muren in den helderen gloed flikkerden. De taptoe had nog niet geslagen, en behalve de soldaten van de wacht, zat een aantal krijgslieden van de Koningin rondom het vuur, wachtende op het gewone teeken, om zich naar hunne stroomatrassen te begeven, en zich intusschen met zingen, lagchen en praten bezig houdende, zoodat er een heidensch leven in het vertrek was. Het was gedurende een oogenblik van stilzwijgen, dat eene kleine opening in den kring gevuld werd door een persoon, die binnensloop, zich zoo smal mogelijk makende. Hij stak zijne handen over het vuur uit, en staarde met ziellooze blikken in hetzelve, alsof hij niet begreep, dat hij hier ongenoodigd was, en alsof hij de soldaten niet eens bemerkte. Het was een jongeling van ongeveer twintig jaren, wiens gelaat, van eene zeer bruine tint, geheel zonder eenige uitdrukking was, door het altijd half openstaan van den mond, en door de wijze, waarop zijn haar over zijn voorhoofd was gestreken, zoo laag, dat het hem bijna over de oogen hing. Zijne kleeding bestond uit een buis en broek van het grove bruine laken, dat de Alavezer landlieden zelve van de ruwe wol hunner schapen vervaardigen; een breedgerande grijze hoed, geheel achter op het hoofd geplaatst, gaf aan zijn geheele voorkomen nog meer eene uitdrukking van wezenloosheid.
‘Caremba!’ riep een vrolijke korporaal, die, te oordeelen naar het gelach, dat zijne minste woorden vergezelde, de grappenmaker van het gezelschap was. ‘Que hoy aqui? Wien hebben wij hier, en van waar komt hij? Hij is zeker ten minste de alcalde van eene Biscaische stad. Kijk zijn verstandig gezigt eens, en hoe deftig hij zijn' tombrero draagt!’
Deze spotternij werd door vele dergelijke van de soldaten gevolgd, die voor het grootste deel Castilianen waren, en eene behoorlijke mate van verachting voelden voor alles, wat Baskisch was.
‘Vamos! Camarado,’ zeî de een, ziende dat de vreemdeling deed, alsof hij de spotternijen, waartoe hij aanleiding
| |
| |
gaf, niet hoorde, ‘gij hebt plaats genomen aan ons vuur, zonder ons zelfs permissie te vragen. Het minste, wat gij doen kunt, is ons zeggen, wie gij zijt.’
De boer gaf geen antwoord, en de soldaat, die hem aansprak, vergramd over zijn stijfhoofdig stilzwijgen, maakte zich gereed, om hem uit zijne gevoelloosheid op te wekken op eene wijze, die meer krachtig dan aangenaam dreigde te worden. Zijne bajonet uithalende, stak hij de punt in den zoom van het wambuis van den boer. Maar naauwelijks was het wapen door het laken heengedrongen, of de Biscaijer keerde zich plotseling om, en in een oogenblik was de aanvaller ontwapend en lag aan de voeten van zijnen wederpartijder. De soldaten drongen vooruit, om hunnen makker te helpen; maar de vreemdeling wierp de bajonet weg en barstte los in een' stroom van die zonderlinge, onbestemde geluiden, die de doofstommen uitstooten in hunne vruchtelooze pogingen, om toorn of andere geweldige hartstogten uit te drukken.
‘Es mudo! Hij is stom!’ riepen de soldaten, hunnen makker terughoudende, die opgestaan was, en, de bajonet grijpende, gereed scheen om zijne nederlaag te wreken.
Zij begonnen nu met den stommen boer een gesprek door middel van teekenen en gebaren, die hij echter niet vlug scheen te begrijpen, en weldra bleek het duidelijk, dat de ongelukkige bijna geheel onnoozel was.
Men hoorde nu het geraas van trommels en de schelle en toch welluidende toonen van hoornen; soldaten stroomden de barakken binnen, en zij, die de wacht hadden, schikten zich zoo gemakkelijk mogelijk, ten einde nog een oogenblik rust te genieten, vóór dat het hunne beurt was, om op schildwacht te staan. De mudo bleef nog een tijdlang boven het uitgedoofde vuur hangen, maar slenterde ten laatste waggelende heen, zeker om hier of daar een zachter bed te zoeken, dan wat de steenen van het portaal hem aanboden. Den volgenden dag echter keerde hij terug, en dagen achtereen bragt hij lange en menigvuldige bezoeken aan de barakken. De soldaten vermaakten zich met zijne lompe gebaren en poogden door teekenen met hem te spreken, en eindelijk werden zij zoo gewoon aan zijn bijzijn, dat hij hunne toegenegenheid begon te deelen met den hond van het regement, granuja, een schrander dier, altijd gereed om voor de Koningin op te zitten en voor Don carlos te brommen,
| |
| |
en die daarenboven voor de zaak der eerste geleden had en in eene schermutseling onlangs door een schampschot was gewond. Doch de stomme bepaalde zich niet in zijne bezoeken tot het klooster, ofschoon hij dit tot zijn hoofdkwartier scheen te kiezen. Gedurende den dag zwierf hij van de eene barak naar de andere, en gaf stof tot vermaak aan de soldaten, die zich door de kleinste omstandigheid laten afleiden, welke de eentoonigheid van hun leven afwisselt; en ten laatste was el mudo de Santa Domingo aan het garnizoen even goed bekend, als de Gouverneur zelf van de stad.
De maand December was koud en winterachtig begonnen, en, met uitzondering van kleine verkenningen of togten ter fouragering, schenen de militaire operatiën een tijdlang geschorst te zullen blijven. Op zekeren avond evenwel werd er aan de troepen, die in het St. Domingo-klooster waren gelegerd, bevel gegeven, om zich gereed te houden, ten einde den volgenden morgen vroeg te marcheren, en het gerucht verspreidde zich, dat een post of een konvooi van den vijand moest worden verrast. Kort daarna kwamen verscheidene officieren in de barakken, en, na zich overtuigd te hebben dat alles voor den togt gereed was, bleven zij een oogenblik bij het wachtvuur en staken hunne eigaren op.
‘Wij zullen een beter vuur hebben dan dit, om ons bij te warmen, vóór dat het twaalf uren later is,’ zeî een jonge luitenant, met de voeten stampende, om meer warmte te krijgen, dan het rookende groene hout opleverde.
‘Maar zeg eens,’ zeî een ander, ‘hoe ver is die kruidmolen? Ik herinner mij niet, dat ik dien ooit gezien heb bij onze vroegere uitvallen.’
‘Hij ligt niet aan den grooten weg, maar is niet meer dan vijf of zes mijlen van Vittoria verwijderd. De wegen zijn goed, dank zij het vriezend weder; en als wij vroeg optrekken, dan kunnen wij daar komen, den boel in de lucht laten springen, en ten een ure in den namiddag vóór ons puchero terug zijn.’
‘Stil!’ zeide een oude kapitein met dikke grijze knevels. ‘Gij weet niet, wie ons zou kunnen beluisteren; en schoon de poorten gesloten zijn, zoo zegt men, dat er Carlisten in Vittoria zijn, die door lichten en andere seinen met den vijand gemeenschap houden.’
‘Kom, kom!’ hernam de jonge officier, die het eerst had gesproken, ‘gij zijt al te voorzigtig, mi capitan! Daar is
| |
| |
hier niemand in den omtrek, dan de soldaten van de wacht en die ongelukkige onnoozele doofstomme.’
‘Muren hebben somtijds ooren,’ hernam de kapitein. ‘In allen gevalle, alle onze geheime expeditiën in de laatste twee maanden zijn mislukt. Of onze spionnen zijn hun loon niet waard, of er is verraad binnen de muren. Maar het wordt laat, en dus buenas noches, Signores!’
‘Buenas noches! Buenas noches!’ En de officieren verspreidden zich in verschillende rigtingen naar hunne verblijven.
Naauwelijks zweeg het geluid hunner voetstappen, toen uit de verwarde menigte van gedaanten, die rondom het vuur lagen, een hoofd zich ophief, en de zwarte oogen van den mudo scherp rondzagen van onder het digte haar, dat hem overschaduwde. De schildwacht stond met den rug naar hem gekeerd en leunde op zijn geweer, ongetwijfeld met ongeduld wachtende, dat hij van zijnen vervelenden post zou worden afgelost, die dubbel onaangenaam was bij de koude van den avond. Met stille schreden sloop de mudo in de schaduw van den kloostermuur voort in de rigting van de vestingwallen, die in dien tijd in een' jammerlijken toestand waren. De duisternis stelde hem in staat, om op een' korten afstand meer dan één schildwacht voorbij te gaan, en onbemerkt te komen op eene plaats, waar de niet hooge aarden wal gemakkelijk toeliet buiten de stad te geraken. De mudo liet zich zachtjes in de ondiepe gracht zakken, en, tegen den anderen oever weder opklimmende, verdween hij in de donkerheid.
(Het vervolg en slot hiena.)
|
|