zeide tot haar: ‘Wanneer gij mij de gelofte wilt doen u goed te gedragen, zoo zal ik u eene aalmoes geven, die u uw leven lang gelukkig zal maken.’ Zulk een aanbod liet zich niet weigeren. De jonge bedelaarster beloofde kesseler met hand en mond hetgeen hij van haar begeerd had. ‘Nu, volg mij dan naar mijn huis,’ zeide hij. Met haar in hetzelve getreden zijnde, maakte hij haar zijn voornemen, om haar te trouwen, bekend, gaf haar geld om zich naar behooren te kleeden, en, nadat zij hem de schoonste beloften, door haar gedrag hem nimmer stof tot ontevredenheid te zullen geven, herhaald had, nam hij haar ten huwelijk. Doch (hetgeen bij zulk een gewaagd en overijld besluit maar al te ligt gebeuren kon) kesseler's vrouw hield haar woord niet, en handelde zeer dikwijls zoo zeer tegen de gedane gelofte, dat hij meer dan eens aan zijne vrienden de bekentenis deed: ‘Van alle aalmoezen, welke ik ooit gegeven heb, is er geene slechter besteed geweest dan die aan deze bedelaarster, en de eenige goede daad in mijn leven, over welke ik bitter berouw heb gehad, is die, dat ik mijne vrouw aan het bedelen onttrokken heb.’