| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Het Leven van Jezus in deszelfs geschiedkundigen zamenhang en geschiedkundige ontwikkeling, door Dr. A. Neander. Uit het Hoogduitsch vertaald door Dr. J. Meijer, Predikant te Beetgum. II Deelen. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1840, 1841. In gr. 8vo. Te zamen XXXIV en 778 bl. f 7-20.
Het Leven van Jezus door neander was zeker een der belangrijkste verschijnselen, die, van een Christelijk en echt wetenschappelijk standpunt uitgegaan, de aandacht tot zich getrokken hebben van de nieuwste beoefenaars der Theologische wetenschap. Nadat de beroemde Schrijver de geschiedenis van de Christelijke Kerk en van het tijdperk der Apostelen op zijnen bekenden meesterlijken trant had beschreven, besloot hij, na lange en regtmatige aarzeling, aan beide werken de kroon op te zetten, door de uitgave van het leven van jezus; waarlijk in onzen tijd eene hoogst moeijelijke, maar ook daarom hoogst noodzakelijke taak. Reeds hebben de geleerdste en bevoegdste beoordeelaars zich omtrent de waarde van dit werk verklaard. En ook Rec. kan het in onzen tijd slechts toejuichen, dat de vertaling van neander het licht ziet, daar ook de vergiftige Straussische plant op vaderlandschen bodem werd overgebragt. Bij ondervinding overtuigd van het ingewikkelde en gecompliceerde, dat er voor den minder geoefenden in neander's stijl en wijze van voordragt (hier nog meer dan in zijne andere werken) heerscht, geeft hij aan den Vertaler gaarne de getuigenis, dat hij de moeijelijke taak doorgaans gelukkig heeft volbragt, en des Schrijvers bedoeling niet alleen wèl verstaan, maar ook duidelijk uitgedrukt heeft.
De toestand van crisis en bestrijding, waarin de Evangeliegeschiedenis vooral bij het verschijnen der eerste editie
| |
| |
van neander's werk (de Vertaler volgde reeds de derde uitgave) verkeerde, heeft zoowel op den vorm als op den inhoud van dit werk niet gelukkig gewerkt. Ieder, die het inziet, kan er zich spoedig van overtuigen. Op iedere bladzijde moet schier gepolemiseerd worden. Bijna geen enkele trek der Evangeliegeschiedenis, of hare apologie moet hare ontwikkeling vergezellen. Is een onbeschaamde eisch der negatieve critiek afgeslagen, straks moet weder eene gewrongene Exegese worden ontzenuwd. Is eene kunstige Hypothese der tegenstanders in hare nietigheid ten toon gesteld, straks moet, om de waarheid te handhaven, tot eene andere hypothese de toevlugt worden genomen. In één woord, het is waarheid, wat de Eerw. buschkeizer schreef, (Waarheid in Liefde, 1839. II. bladz. 369 en verv.) ‘dat er hier van pagina tot pagina rondom de geschiedenis geëxegetiseerd, gepolemiseerd, geciteerd en gecompareerd moet worden.’ Zulk eene methode kan natuurlijk niet bevorderlijk zijn aan het groote doel eener Geschiedbeschrijving van onzen Heer: dit namelijk, om ons een levend en aanschouwelijk beeld, een harmonisch en afgesloten geheel van zijn leven en werken voor oogen te stellen. Integendeel moet, bij deze wijze van behandeling, het intuitive element der voorstelling zeer voor het dialectische en critische terugtreden. De scherpzinnigheid van neander is te groot, om dit gebrek in zijn boek niet te hebben opgemerkt. Maar laat ons billijk genoeg zijn, om te erkennen, dat de schuld minder in hem, dan in den toestand der wetenschap lag. Alleen dan, wanneer men zich boven den strijd der beginselen een vast standpunt gekozen heeft, kan men het harmonisch geheel der aanschouwing, dat men zelf in de ziel heeft, ook aan zijne lezers voorstellen; maar zoolang men een veld betreedt, dat de vijand geheel heeft ingenomen, waarop iedere voetstap voorzigtig moet
worden gezet, en iedere duim gronds strijdende moet worden heroverd, kan men naauwelijks anders handelen, dan neander hier deed. Wel stellen ook wij, gelijk zoo velen, zijn Apost. Zeitalter en zijne Kirchengeschichte boven zijn Leben
| |
| |
Jesu; maar wij verklaren tevens, dat dáár ook zulke zwarigheden niet te overwinnen waren, als hier.
De hoofdverdeeling geschiedt in vijf Afdeelingen. De eerste bevat Jezus geboorte en kinderlijken leeftijd, I.D. bladz. 9-45. De tweede loopt tot aan zijne openlijke optreding, bladz. 46-59. De derde verhaalt de voorbereiding tot zijne openlijke werkzaamheid, door zijnen doop en zijne verzoeking in de woestijn, bladz. 60-108. De vierde geeft een systematisch overzigt van Jezus openbare werk, bladz. 118-386. De vijfde eene chronologische voorstelling van hetzelve, door geheel het 2de Deel. - Dat deze verdeeling hoogst onevenredig is, dat zij aan de innerlijke eenheid der voorstelling schaadt, en maar al te veel aanleiding geeft, hier tot noodelooze herhaling, - ginds tot belangrijke weglatingen, dat zij eindelijk een hooger principe mist, hetwelk toch in eene wetenschappelijke beschouwing van jezus leven niet mogt gemist worden, behoeft niet eerst door ons aangewezen te worden. - Dat verder een hoofdgebrek in neander's ontwikkeling hieruit voortvloeit, dat hij, in plaats van eene vaste hypothese aangaande den oorsprong en de verwantschap der Evangelische geschiedverhalen te volgen, beurtelings nu aan dezen dan aan dien der Evangelisten zich houdt, is door allen opgemerkt, die ooit over neander's Leven van Jezus spraken of schreven. En dat neander meermalen wat veel aan zijne tegenpartij toegeeft, wat schwankend zich over menige geschiedenis uitlaat (men sla hem b.v. eens na over de geschiedenis van jezus verheerlijking op den berg) moge door velen, die op een ander standpunt staan, afgekeurd worden; van de andere zijde zal het niemand bevreemden, die slechts eenigzins met den stand der nieuwere critiek
bekend is, welke thans, meer dan ooit, mag gezegd worden in eene overgangsperiode te verkeeren. - Eindelijk, zoo iemand wenschte, dat neander, nu hij toch eenmaal polemiseerde, ook op anderen, dan op strauss (b.v. weisse, wilcke en meer anderen) wat meer bestendig acht had geslagen, dat hij vooral de opstandings- en hemelvaartsgeschiedenis wat grondiger had
| |
| |
behandeld, en zich, bij het naderen aan het einde van zijn werk, wat meer voor den schijn van overhaasting had gewacht, wij zouden hem niet durven tegenspreken.
Doch, waar wij alzoo met anderen billijke bedenkingen meenen te mogen maken, bedenkingen, gemakkelijk nog te verdubbelen, wanneer wij in bijzonderheden traden, zij het echter verre van ons, den rijken schat van geleerdheid, scherpzinnigheid, echte liberaliteit, en innige Christelijke aanschouwing, die hier is nedergelegd, een oogenblik te willen versmaden. Recensent gevoelt te ver den afstand, die er tusschen den grooten neander en hem bestaat - hij is te dankbaar voor het nut, dat hij van dit werk, reeds bij deszelfs eerste verschijning, trok, om zelfs den schijn eener kinderachtige vitzucht op zich te willen laden. Al had neander niets anders over het Leven van Jezus geschreven, dan de bovengenoemde vierde Hoofdafdeeling van zijn werk, die hier voor ons ligt, het zou genoegzaam zijn, om hem, onder de menigte der litteratuur van jezus levensgeschiedenis, in den laatsten tijd verschenen, eene blijvende en eervolle plaats toe te wijzen. Van de twaalf onderafdeelingen, waarin dit Hoofdstuk is afgedeeld, moet de eene met de andere in hooge belangrijkheid ijveren. - Over jezus plan en de middelen, waarvan Hij zich bediende ter stichting van zijn geestelijk rijk, doet neander het treffendste licht opgaan. (Waarom nog weder de hypothese van hase, omtrent eene verandering in jezus plan, al vóór zoo lang door dezen geleerde met lofwaardige onbevangenheid teruggenomen, wederlegd moest worden, begrijpen wij niet.) - Over de gelijkenissen van onzen Heer moogt gij in de opvatting van bijzonderheden verschillen, zeker laast gij nergens zulk een overzigt van den aard en de lotgevallen van het Godsrijk, uit de gelijkenissen van den Heer opgemaakt, als u hier wordt te aanschouwen gegeven. Zulke grepen verraden, dunkt ons, de meesterhand. - En zoo de absolute
afscheiding tusschen gelooven en weten, onlangs door strauss in zijne Dogmatiek uitgesproken, nog wederlegging behoefde, ik zou u wijzen op hetgeen neander hier over de
| |
| |
wonderen des Zaligmakers schrijft (in deszelfs geheel, niet in bijzonderheden) als eene proeve, hoe geloovig de wetenschap kan zijn, en hoe wetenschappelijk het geloof kan worden verdedigd. - Vooral voor de opvatting van het begrip van wonderen, gelijk ook van derzelver erkenbaarheid, bewijskracht en Godewaardigheid, meenen wij, dat de Christelijke Apologetiek inderdaad veel aan neander te danken heeft, die, wat zijn vriend twesten in meer wetenschappelijken vorm omtrent dit punt heeft voorgedragen, met vrucht op menig bijzonder wonderverhaal heeft toegepast.
Wilden wij de waarde van neander's werk in bijzonderheden nagaan, wij zouden ons bestek te buiten gaan. Natuurlijk zou toch elk punt stof tot verschil en wrijving van gevoelens geven. Maar de lezer heeft er weinig aan, of Rec. al opgeeft, in welke punten hij, met alle bescheidenheid, van een ander gevoelen meent te moeten blijven, en welke gedeelten der gewijde geschiedenis hem bijzonder zwak voorkomen. (Bij dit laatste zij het genoeg, de behandeling der oorzaken van judas verraad te noemen.) Reeds de inleiding, over het al of niet noodzakelijke van een vrij zijn van alle vooronderstellingen, als het eerste vereischte van zulk een wetenschappelijk onderzoek, zou stof tot eene geheele verhandeling kunnen geven (waarbij echter, in het voorbijgaan gezegd, Rec. het gevoelen van neander zou meenen te moeten verdedigen tegen dat van den Vertaler.) - Liever prijzen wij het werk ten sterkste aan. Deszelfs beste zijden zijn ja ook in het geheel, maar vooral in de ontwikkeling van enkele bijzonderheden verborgen. Vooral de wenken, die neander gedurig geeft, zijn zoo geschikt, om tot verder en zelfstandig nadenken op te leiden. En zoo men uit dit werk eens alleenlijk wilde opzamelen de belangrijkste bijdragen, die neander levert, tot betere verklaring van enkele uitspraken des Heeren, in het N.V. voorkomende, de oogst zou niet karig wezen. (Wij noemen hier, uit vele, alleen de verklaring van lucas V:36-39, voorkomende Deel II, bladz. 109.) Zelfs dáár, waar men eene verklaring niet
| |
| |
bijvallen kan, zal men haar nimmer den lof van scherpzinnigheid kunnen ontzeggen.
Aangenaam trof ons ook in deze derde uitgave de toon van ware gematigdheid tegenover strauss. Neander staat geheel op het Christelijk standpunt, hij is een van de sterkste steunpilaren der beste conservatieve rigting in Duitschland: en echter, met hoeveel kalmte voert hij den strijd tegen den man, van wien hij verschilt, als licht van duisternis. Het verwondert ons dan ook niet, dat ook deze zich over neander met achting uitlaat, (zie de voorrede van de derde uitgave des beruchten boeks) en hem zelfs zijnen dank voor menigen wenk betuigt. Dat is eene vrijzinnigheid, den echten geleerde, bovenal den echten Godgeleerde waardig. Wanneer zal zij in ons vaderland bij velen iets meer worden, dan een bloote klank?
Voor stichtelijke lektuur kunnen wij neander's werk niet onbepaald aanprijzen. Althans de maag moet al vrij sterk zijn, die dit voedsel verdragen kan. En ook de wijze, waarop het voorgediend wordt, schijnt daartoe niet uitlokkend genoeg. Des te meer echter zij het allen aanbevolen, die zich, teregt of te onregt, bevoegd hebben gerekend, om den vertolkten strauss te lezen en te verstaan. Dat het werk van neander in de bibliotheek van geenen predikant gemist, door geen' enkel goed student in de Theologie ongelezen mag blijven, behoeft, hopen wij, geene opzettelijke aanwijzing. Een ruim debiet moge Uitgever en Vertaler schadeloos stellen. Wij meenden daaraan van onze zijde, door deze korte aankondiging aan de lezers der Vaderl. Letteroef., meer bevorderlijk te zullen zijn, dan door eene meer wetenschappelijke critiek over dit werk (gesteld, dat wij ons tot dezelve bevoegdheid en bekwaamheid genoeg hadden durven toeschrijven), die toch altijd bloot subjectief zou wezen, en veel zou moeten herhalen, wat reeds elders is aangemerkt. Wie in eene meer grondige kennis van neander's werk belang stelt, ga te rade met schenkel, in de Theol. Stud. und Krit. 1840. III, vooral ook bladz. 802 sq., waar de Christologie van neander beoordeeld wordt; met het artikel
| |
| |
over neander, vergeleken met kuhn, krabbe en anderen, in tholück's Anzeiger, en met de aangehaalde recensie van Ds. busch keizer.
God zelf zegene den arbeid van den voortreffelijken neander ook onder onze landgenooten, ter versterking van menig wankelend geloof, en tot bevordering van het rijk van waarheid en deugd!
E.
|
|