De Afgestorvene in Griekenland. Ontmoetingen en opmerkingen gedurende eene Reis op de vaste kust van Griekenland en in den Archipel. Naar het Hoogduitsch. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1841. In gr. 8vo. 364 bl. f 3-60.
De reisbeschrijvingen van den Vorst pückler muskau, die zich onder den zonderlingen naam van den Afgestorvene verbergt, en wiens afbeelding, den rok rijkelijk voorzien van allerlei ridderkruisen, dit boek versiert, zijn met zoo algemeene goedkeuring ontvangen, dat de trant van dén Vorstelijken Schrijver genoegzaam bekend mag geoordeeld worden, en de bloote aankondiging van eene nieuwe vrucht zijner reizen misschien reeds genoeg is, om die vele lezers te verschaffen. De Prins vernedert zijne schriften te sterk, wanneer hij, bladz. 208, zegt: ‘Men weet, dat ik slechts vermaakshalve schrijf, en wanneer eens een leerzaam brok in mijne olla potrida valt, dan is het louter toeval.’ Maar daarin heeft hij volkomen gelijk: ‘Gelijk velen onzer geleerde reizigers eene wezenlijke vrees en heiligen afkeer hebben van eens bij ongeluk onderhoudend te worden, zoo vrees ik altijd het tegendeel.’ Het boek is dan ook weder zoo rijk aan verrassende opmerkingen, luimige wendingen, fijne oordeelvellingen, levendige beschrijvingen, aardige zetten, en wat dies meer zij, dat niemand het onvoldaan zal uit de hand leggen. Zelfs dat de Schrijver in de hoogste kringen van het maatschappelijke leven te huis behoort, hindert niet in het minste. Men vergunne ons de mededeeling van een paar plaatsen:
‘Hoewel het (mineraalwater bij Patradschik) door toedoen van den Doctor sedert twee jaren gebruikt wordt, Heeft toch nog niemand roeping gevoeld, om er, al ware het ook slechts eene loods, ten gemakke der badenden bij te bouwen, en er zal ook nog zoo spoedig niemand aan denken. De natuur legt hier alles op haar presenteerblad, maar de menschen willen niet toetasten, en aan helden, die een handje helpen, zoo als de oudheid ze opleverde, is tegenwoordig almede gebrek.’