| |
Bedenkingen ten aanzien van het bij de laatste Synodale Vergadering uitgebragt, en door de Synode overgenomen Rapport en daarop gegrond Besluit, ter zake van het Adres van Ds. B. Moorrees c.s., strekkende ter handhaving van de Leer der Hervormden, door J.J. le Roy, Predikant te Oude Tonge. Te 's Gravenhage, bij de Erven Thierry en Mensing. 1841. In gr. 8vo. 30 bl. f : - 30.
Het hooge aanbelang van het behoud en herstel der zuivere Hervormde Kerk op de grondslagen van hare oorspronkelijke belijdenis en Kerkinrigting, door en bij dezelfden, 1841. In gr. 8vo. 16 bl. f : - 20.
Een woord over het Onderteekeningsformulier en over den tegenwoordigen toestand der Nederlandsche Hervormde Kerk. Te Rotterdam, bij A. Wijnands. 1841. In gr. 8vo. 14 bl. f : - 20.
Deze drie stukjes voegen wij zamen, omdat zij tot hetzelfde onderwerp betrekking hebben, hoewel No. 3 een'
| |
| |
geheel anderen en naar ons gevoel beteren geest ademt, dan No. 1 en 2, die eigenlijk één geheel uitmaken, en dus niet afzonderlijk behoeven beschouwd te worden. Wilde Recensent nu op de bedenkingen van den Heer le roy zijne tegenbedenkingen even breedvoerig voordragen, dan zou hij er ligtelijk eenige bladzijden mede kunnen vullen; doch waartoe al dat geschrijf en tegengeschrijf? waartoe het herhalen van het ook in dit Tijdschrift, naar aanleiding van zulke schriftjes van den tijd, die aldra in de verdiende vergetelheid zinken, dikwijls gezegde? Na het laatstelijk nog, bij de beoordeeling van het beruchte Adres van Ds. moorrees c.s., in de Vaderl. Letteroef. voor 1841, No. VII, bl. 273-280, breed genoeg voorgestelde, zal Rec. thans kort zijn.
Dat le roy beter Advocaat voor zijne zaak is, dan moorrees, deze eer willen wij hem gaarne geven, en dit kan men ook van 's Mans overigens bekende bekwaamheid niet anders verwachten; maar met dit al kunnen wij hem zijn pleit even min gewonnen geven. - Wat zijne bedoeling is, en waar hij dus eindelijk heen wil, blijkt duidelijk genoeg uit den titel van zijn tweede stukje, terugkeeren van de Nederlandsche Hervormde Kerk tot al het oude, gelijk hij dan ook in het eerste gedeelte van het eerste een dapper laudator temporis acti is; ja die oude Kerkinrigting is, volgens bl. 29 en 30, ‘naar de instellingen van christus,’ en ‘tot die eenvoudige voorschriften van Gods Woord moet het Bestuur teruggebragt worden’: doch dit nu zetten wij hem te bewijzen, want nooit, zoo verre wij weten, heeft jezus eene vaste form van bestuur zijner Kerk voorgeschreven, maar dit in eene Godsdienst, die voor alle tijden, landen en volken bestemd was, wijselijk aan den tijd en aan de wijsheid en liefde, waarmede Hij zijne aanhangers bezielen wilde, overgelaten. - ‘Van eene Synode weet Gods Woord niets,’ zegt le roy, bl. 27; maar weet het dan iets van Provinciale Synoden, van Commissarissen politiek, die daarop dikwijls eenen hoogen toon voerden, van Deputati Synodi, en Deputati Classis, van Classen, en daarin van Ringen en Locaten,
| |
| |
van majorennes en minorennes, en hoe alle die oude inrigtingen meer heetten? - Wat wijders de invoering eener nieuwe organisatie van het Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk, in den jare 1816, aangaat, welke le roy, bl. 10, 11, aan woelzieke geesten en aan de ingenomenheid van onzen toenmaligen Koning met eene andere wijze van Kerkbestuur toeschrijft; hieromtrent meent Rec., dat de getrouwe geschiedenis van die dagen ons tot een geheel ander resultaat brengt. Was namelijk met 1795 de Kerk van den Staat gescheiden, en dus het Hervormde Kerkgenootschap geen heerschende Kerk meer gebleven; bij het allengs bedaren der partijwoede, en het verstandig wijzigen der staatkundige denkbeelden, wenschte men dien band tusschen Kerk en Staat wel niet meer op den vorigen voet, maar naar den geest des tijds gewijzigd eenigzins te herstellen; en hierdoor ontstond reeds onder Koning lodewijk het plan tot eene nieuwe kerkelijke organisatie: in 1808 werden de laatste Provinciale Synoden gehouden, door welke eene permanente Commissie, elk in den haren, voor de loopende zaken moest benoemd worden, tot tijd en wijle, dat dezelve gezamenlijk door een algemeen kerkelijk Bestuur zouden worden vervangen. Hiertoe werd, in 1809, eene consulerende Kerkelijke Commissie benoemd, waarin Mannen, als Prof. te water, de Predikanten hoog, delprat en anderen, en Politieken, als both hendriksen en dergelijken, die voorzeker geen woelzieke geesten waren, zitting hadden, en door welke een ontwerp gemaakt werd, dat met de tegenwoordige kerkelijke inrigting in vele opzigten overeen-, maar door de vervolgens veranderde politieke omstandigheden onzes Vaderlands niet tot stand kwam. De ontwerping dus en de vaststelling der kerkelijke organisatie van 1816, die wederom de vrucht des arbeids van eene nieuwe consulerende Kerkelijke Commissie was, waarvan insgelijks de
voortreffelijkste Mannen, zoo als donker curtius, krieger, broes, fransen van eck en anderen, Leden waren, was een uitvloeisel en vervolg van die van 1809, en werd
| |
| |
op die geschikte wijze, welke uit den aard der toenmalige omstandigheden voortvloeide, tot stand gebragt. Wat eindelijk het zoogenaamde herstel der Hervormde Kerk op de grondslagen van hare oorspronkelijke belijdenis aangaat, waarvan No. 2 bijzonder spreekt; meent Rec. zich kortheidshalve gerust te mogen beroepen op het schoone Rapport en Praeadvies der Commissie, in welker handen de Synodale Vergadering van 1841 het beruchte Adres van moorrees c.s. gesteld had, daar het eindbesluit der Synode zelfs door de nieuwspapieren bekend gemaakt, het geheele stuk zelf aan alle Predikanten en Kerkeraden toegezonden, en er dus alle noodige publiciteit aan gegeven is. - En wil men nu hierbij nog bijzonder acht geven op het betwiste formulier van onderteekening der Candidaten van de H. Dienst, dan twijfelt Rec. zeer, of men verder komen zoude met de omslagtige verklaring, die le roy, No. 1, bl. 19, 20, wil gegeven hebben, namelijk ‘dat men de leer, in de Formulieren van Eenigheid begrepen, als overeenkomstig met Gods Woord ten aanzien van dat alles aannam, hetwelk - en uit den geheelen zamenhang dier Formulieren, en uit het gewigt van het daarin voorkomende, door opzettelijke bestrijding der daartegenovergestelde dwalingen, gehecht, en uit de doorgaande, vooral de oudste geschiedenis der Gereformeerde Kerk - duidelijk bleek, en kon worden aangewezen, in en volgens die Formulieren, voor het wezen en de hoofdzaak der Hervormde Leer steeds gehouden te zijn.’ Waarlijk, dan mogt men nog wel een Formulier van Eenigheid hebben, dat de quintessence uit de andere trok, en dit dan als het extract van kerkelijke regtzinnigheid aan de Candidanden gaf, om getrouw en in ééne dosis in te nemen! - Maar in allen ernst, indien men aan de grondbeginselen van het
Protestantisme getrouw blijven, en tevens geen stilstand, maar vooruitgang en volmaking der Christenheid bevorderen; indien men den geest des tijds niet dwingen, maar verstandig leiden; indien men van de aankomende verkondigers van het tot vrijheid en zelfstandigheid opleidend Evangelie geen huichelaars of blinde napraters van
| |
| |
verjaarde en gebrekkig bevondene meeningen maken, en tevens nog aan twee oude bekentenisschriften der 16de Eeuw (niet aan zekere Leerregels van de 17de, die niet overal aangenomen zijn; niet aan Liturgie-formulieren, die zelfs No. 3 er nog eenigzins toe betrekt, maar die er nooit toe behoord hebben) eene zekere schatting van hulde toebrengen wil; dan weet Rec. waarlijk niet, hoe men, overeenkomstig den geest des tijds, zich beter zou kunnen uitdrukken, dan in het ten onregte aangerande onderteekeningsformulier geschied is, hetwelk dan ook door den schrijver van No. 3 te regt in bescherming genomen, en met zulke verdere opmerkingen over den tegenwoordigen toestand der Nederlandsche Hervormde Kerk ondersteund wordt, dat wij dit stukje gerust ter lezing durven aanprijzen, maar voor het overige van harte wenschen, dat wij op de aankondiging of beoordeeling van alle zoodanige voor- en tegenschriften der kerkelijke regtzinnigheid niet zullen behoeven terug te komen.
|
|