Horatius vitringa. V. Loffelijke vermelding van de drie Franeker Burgers, bauke eisma van der bildt, hans kiné en eise eisinga. VI. De erkende wetenschappelijke verdiensten van eise eisinga gehuldigd. 1. Overdragt van het Huis en Planetarium van eise eisinga aan het Rijk. 2. De Afbeelding van e. eisinga aan de stad Franeker geschonken, door Jonkheer j. oebinga van Humalda. 3. Hulde aan de gedachtenis van e. eisinga. 4. Eenee, bij het afsterven van e. eisinga opgewekte, wetenschappelijke herinnering. VII. Bauke eisma van der bildt. VIII. Vijftigjarig Feest van den Hoogleeraar everwinus wassenbergh.
Hoezeer wij in verschillende werken over onze vaderlandsche Letterkundigen en Dichters veel van jacob westerbaen vinden aangeteekend, was het echter een zeer gelukkig denkbeeld, die verspreide berigten bijeen te zamelen en bij wijze van Redevoering hier eene plaats in te ruimen; te meer, daar vooral die, welke van westerbaen's geboorteplaats en dood gewagen, nog al aanleiding tot verwarring zouden kunnen geven. Wij houden het er ook, na al het hierover aangemerkte, voor, dat scheltema dwaalt, door te zeggen, dat westerbaen in Dordrecht zoude geboren zijn, daar alle Schrijvers er 's Gravenhage voor houden. In dezelfde Redevoering vinden wij nog eenige niet onbelangrijke mededeelingen omtrent het geslacht nicolaï, waaruit onze janus secundus gesproten is. Van de verschillende uitgaven van westerbaen's gedichten vinden wij ook hier melding gemaakt; de geleerde Schrijver geeft op bl. 32 eene beschrijving van den druk in 1657 in 's Gravenhage bij anthonie en johannes tongerloo. Niet alleen is in deze uitgave eene titelplaat, waarop men beneden de afbeelding van Ockenburg ziet, maar bij de naauwkeurige opgave des Schrijvers verder van titelplaat en portret, schijnt hem ontgaan te zijn, dat die uitgave nog eene afzonderlijke plaat, door Mr. adriaem matham in koper gesneden, van dit Buitengoed des Dichters bevat, Iste D. bl. 38. Ref. heeft ze in zijne uitgave van 1657. Of zoude in alle exemplaren van dien tijd soms de afbeelding van Ockenburg niet voorkomen?
Het stuk over d.r. kamphuyzen en zijn graf is eene zeer belangrijke aanvulling van hetgeen de Schrijver vroeger plaatste in dit Tijdschrift, 1809, No. V, bl. 207, en dient voornamelijk, om kamphuyzen van de daarin genoemde aantijging van den Heer potter te ontheffen. Deze namelijk