Gesprek over de Nichten, medegedeeld door den Schrijver van de Nichten. Te Haarlem, bij A.C. Kruseman. 1842. In kl. 8vo. 32 bl. f : - 30.
Rec. raadt iedereen, om dit Gesprek te koopen. Hij zal zich de weinige stuivers niet beklagen. Waarlijk, er is meer aardigheid in, dan in de geheele Nichten. De losheid en gemakkelijkheid, waarmede dit gesprek is geschreven, toont het talent van den man, die zooveel aanleg tot het Blijspel bezit, en die in zijne laatste proeve alleen daardoor niet geslaagd is, omdat hij in de keuze van zijn onderwerp allerongelukkigst is geweest. Hij poogt zich in dit stukje te verdedigen, en dat gaat natuurlijk heel gemakkelijk, wanneer men zelf aan zijne tegenpartij het zwijgen kan opleggen, en zich grootendeels bepaalt tot weinig beduidende of uit de lucht gegrepene beschuldigingen, terwijl men de meer wezenlijke en groote of onaangeroerd laat of met eene enkele pennestreek afwijst. Menschen, die over het indecente klagen, omdat het woord broek er in voorkomt, of omdat wij je en jij lezen, zijn waarlijk niet bevoegd om te oordeelen. Gemakkelijk laten de spreeksters zich dan ook overal tevreden stellen en uit het veld slaan, wanneer zij gewigtiger bedenkingen, als over de karakters enz., opperen. De Schrijver zal, met één woord, door dit Gesprek niemand overtuigen, dat zijn stuk een beter lot verdiend had, dan het gevonden heeft: maar hij zal zijne lezers toch met zich verzoenen, en zij zullen hem danken, dat hij hun dit aardige stukje heeft gegeven, als eene proeve, om eene slechte zaak goed te praten. Alleen vindt Rec. bl. 16 wat vreemd in een gesprek met jonge jufvrouwen. Hij hoopt daarenboven, dat de Schrijver, die blijkbaar, en schoon hij het ontkent, zeer boos is, tot betere gedachten zal komen, en van zijn opzet zal afwijken, om nooit weder een stuk te laten drukken of spelen. Integendeel, hij doe de Nichten weldra vergeten, door ons een stuk te leveren, dat zóó verre boven de Neven en Jamaar staat,
als de Nichten er beneden is.