Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Boekbeschouwing.Leerredenen over de Geschiedenis van Jezus lijden en sterven. Door G.H. van Senden. II Deelen. Te Groningen, bij J. Oomkens. In gr. 8vo. 115 bl. f 6-80.Onder hetgeen de Protestantsche kerk van de vroegere ontleend, maar verbeterd heeft, behoort ook het alzoo genoemde Passiepreken. Uit den aard is deze soort van preken bij uitnemendheid geschikt, om, gedurende de zeven weken vóór Paschen, nog tot iets anders op te leiden, dan tot onthouding van vleeschspijzen, welke men verkiest de Vaste te noemen. Het lijden van den Zaligmaker der wereld was altijd het eenige gewigtige onderwerp, waarover gehandeld werd. Zelfs in de, als wij dit zoo noemen mogen, dogmatische tijden werd dit hoofddoel niet uit het oog verloren. Duidelijk bleek dit uit de verdeeling der leerredenen, bij welke het historische, profetische en borgtogtelijke gedeelte, zoo als men dit geliefde te noemen, afzonderlijk behandeld werd. Men gevoelde het hoofdoogmerk, waartoe het lijden des Heeren werd voorgesteld, ofschoon men zich, naar den geest dier tijden, bij het behandelen van dit onderwerp, in het dogmatische te zeer verdiepte. Dit neemt niet weg, dat wij het goede daarin niet moeten over het hoofd zien, opdat niet het prediken over het lijden des Heeren geheel ontaarde in bespiegelingen of vertoogen over bijzonderheden uit de lijdensgeschiedenis, welke niet altijd, gelijk het behoort, met den grooten Lijder in naauw verband worden voorgesteld. De boven vermelde Leerredenen gaven tot deze opmerkingen gereede aanleiding. Vreemd en min verkieslijk zijn de opschriften der Leerredenen. Thabor. Luk. IX:32. (Het onzekere omtrent dien berg mogt wel meer in aanmerking zijn genomen.) Bethanië. Joh. XII:1-8. De voorzegging. Matth. | |
[pagina 94]
| |
XXVI:30-35. Gethsemane. Matth. XXVI:36-46. Het verraad. Matth. XXVI:47-50a. De overgift. Joh. XVIII:4-9. Het zwaard. Matth. XXVI:51-54. De boosheid. Luk. XXII:52, 53. Het verhoor. Joh. XVIII:13, 14, 19-24. De veroordeeling. Matth. XXVI:63b-68. De verloochening. Matth. XXVI:58, 69-75. Het kwaad. Joh. XVIII:28a. Judas berouw. Matth. XXVII:3-10. De laster. Luk. XXIII:2-4. Wat is waarheid? Joh. XVIII:33-38. - Herodes. Luk. XXIII:5-11. De keus. Mark. XV:6-14. De bloedschuld. Matth. XXVII:24, 25. Het vonnis. Joh. XIX:1-16a. De wegleiding. Luk. XXIII:26-31. Het kruis. Joh. XIX:17-22. De bede. Luk. XXIII:34-36a. De Moeder. Joh. XIX:25-27. De drie kruiselingen. Luk. XXIII:39-43. De Messiaspsalm. Matth. XXVII:45-47. De dorst. Joh. XIX:28, 29. De terugblik. Joh. XIX:30b. Het vooruitzigt. Luk. XXIII:46. De wonderen. Matth. XXVII:51-56. Het graf. Matth. XXVII:57-66. Deze zijn de opschriften, bijna schreven wij raadselachtige opschriften der dertig hier geleverde Leerredenen. Van senden heeft kort willen zijn, en hij is, zoo als dit dan gewoonlijk gaatGa naar voetnoot(*), duister geworden. Het doel, waartoe Leerredenen opschriften bekomen, is niet bereikt. Die gezochtheid is verre van het eenvoudige verwijderd. Doch over smaak is het oordeel niet altijd eenparig. Opdat het evenwel niet schijne, dat wij ongegrond oordeelen, strekke, tot bewijs, de drieëntwintigste Leerrede, IIde D. bl. 169 en volgg. De tekst is joann. XIX:25-27, en vermeldt het uitnemende blijk van 's Heilands moederliefde. Het opschrift dier leerrede is: de Moeder. Dat dit opschrift het onderwerp der leerrede niet uitdrukt, valt duidelijk in het oog bl. 174, waar van senden, als eerste doel zijner rede opgeeft: ‘de scheiding van jezus uit den kring zijner betrekkingen zal voor ons staan.’ Dit eerste doel wordt bl. 175 nader ingedeeld: | |
[pagina 95]
| |
‘die scheiding meer van nabij beschouwende, staat zij voor ons, als verheerlijkt, vooreerst, door de vriendschap, die niets ontziet, ten tweede door de moederliefde, die getrouw blijft tot in den dood, en ten derde door de zorg des stervenden, die aanbiddelijk is.’ Het zal wel niet noodig zijn, na de opgaaf der verdeeling, nog aan te wijzen, dat het opschrift voor een beter en gepaster had moeten plaats maken. Met een enkel woord vermelden wij nog den misslag: moederliefde, voor moederlijke liefde. De drie kruiselingen is het opschrift der volgende leerrede, over luk. XXIII:39-43. Voor ons gevoel heeft dit opschrift iets onaangenaams. Doch dit willen wij niet zoo zeer drukken. Ook hier wordt alzoo het onderwerp niet juist aangewezen. ‘Brengen wij,’ zoo leest men bl. 196, ‘intusschen de drie stervenden te gelijk voor onzen geest, letten wij bij al de overeenkomst, die er in hun uitwendig lot is, op het kenmerkende van hun zielsgevoel, dan staan er drie zeer verschillende sterfgevallen voor onze oogen. - De dood vertoont ons dan daar het beeld des diep gezonkenen, des zich verheffenden, des tot het hoogste peil verhevenen menschen; want een afzigtelijk zondaar, een medelijdenwekkend boetvaardige en een heilige van ons geslacht hangen daar aan de kruisen; met eenen blik zien wij drie soorten van stervenden op dit tooneel des doods vereenigd. - Gewigtiger gezigt kan ons Golgotha niet bieden, dan van dit standpunt beschouwd. Dat wij dan op hetzelve ons plaatsen en van daar het tooneel des doods gadeslaan, hetwelk ons vertoont: I. het sterven van den zondaar in deszelfs verschrikkingen; II. het sterven van den in de laatste ure boetvaardige in deszelfs waarschuwing en vertroosting; III. het sterven van den welvoorbereiden in deszelfs voorbeeldige kracht.’ Uit deze medegedeelde woorden zal men wel opmaken, dat hier eene proeve te vinden is eener leerrede, niet over den Lijder als zoodanig, maar over bijzonderheden uit de Lijdensgeschiedenis des Heeren. Zulke proeven verlangt men niet, dat algemeen werden geno- | |
[pagina 96]
| |
men. Lijdenspreken moeten toch eenigzins anders zijn ingerigt. Misschien heeft van senden meer den toeleg gehad, om eene kloof in onze Letterkunde aan te vullen, toen hij het plan vormde voor de uitgaaf dezer Leerredenen. Dit heeft welligt invloed gehad op vorm en inhoud dezer stukken zelve. Er is in de stukken veel, dat, goed gebruikt, ook bij het opstellen van lijdenspreken van nut kan zijn; doch zij, die het minste in staat zijn tot eene goede keus, loopen het meeste weg, hetzij als lezers, hetzij als navolgers en naäpers, met hetgeen schittert, en dat juist daarom minder opmerking verdient. Na al het goede, dat van deze Leerredenen meer of minder gegrond is gezegd, kan de opgaaf van eene en andere bijzonderheid nut aanbrengen voor hen, die uit het rijke fonds van van senden putten, zonder, gelijk het behoort en zoo als hij gewoon is, dat fonds goed te gebruiken. Voor dezen kan dit kort verslag volstaan. |
|