vermeende lage geboorte redt de dochter van eenen adellijken bewoner van een slot aan den Rhijn, verlieft op haar, wordt weder bemind, maar vindt in eenen Edelman zijn' medeminnaar, dien hij doorsteekt, en te laat ontdekt, dat het zijn vader was. De jonkvrouw drinkt den gifbeker, en het akelige verhaal is uit.
III. Faust is de bewoner van een kasteel aan de Waal, moordenaar, vrouwenschender, bedrieger, en wat niet al! Wij zouden wel eens willen weten, welke zedelijke leering uit dit zamenraapsel van ijselijkheden te trekken ware.
IV. De Weeze is nog het beste; een lief verhaal, waarvan men echter wenschen mogt, dat het meer ware uitgewerkt. Met eenige bijvoegingen en meerdere verwikkelingen kon het de schets van een' zeer onderhoudenden Roman worden. Men leest het met genoegen, schoon de zedelijke leering alweder ver te zoeken zij.
V, eindelijk, de Boerenkermis, is niets meer en niets minder, dan de vertelling, hoe op eene kermis te Veenendaal een gevreesde bekkensnijder onder de boeren door eenen schermmeester met behulp van een versleten dubbeltje zoodanig wordt toegetakeld, dat hij niets meer te zeggen heeft.
Magtig veel beduiden deze vertellingen niet. Zij heeten: keur, dat is uitgekozene. Indien nu de Schrijver gelukkig in dat kiezen geweest is, dat zegt alzoo, wanneer deze de beste waren, zouden wij niet veroordeeld willen zijn, om de niet gekozene te lezen. - Voor een anders toch verloren oogenblik mag het boeksken zijn publiek vinden. Het is niet groot.