aardige bezwaren. ‘De ruyter's lotgevallen en heldendaden zijn ons allen, den geringsten en eenvoudigsten zoowel, als den meer beschaafden en geletterden, reeds van onze kindsche jaren af bekend.’ Nieuws was er niets mede te deelen; het beeld van de ruyter staat allen voor den geest: zijne grootheid is aan niemand vreemd; hare trekken zijn ons allen van onze jeugd af gemeenzaam. Hoe zal de redenaar zijn onderwerp dus behandelen? De verwachting is hoog gespannen, en de bekendheid van zijne hoorders met de zaken, die hij zal aanroeren, maakt, dat hier veel, ja bijna alles afhangt van den greep, dien hij doen zal. Rec. was om eene en andere reden zeer nieuwsgierig, om het stuk van Prof. van der
hoeven te lezen, en zich te overtuigen, gelijk hij dit bij voorraad verwachtte, dat deze moeijelijkheden gelukkig waren overwonnen. Hij vond zich ook niet teleurgesteld. Het is een stuk vol eenvoudige, ongekunstelde welsprekendheid, dat, gelijk het bij het hooren zeker eenen diepen indruk moet gemaakt hebben, bij het lezen boeit en treft. Gelijk de stukken van den Hoogleeraar zich meestal door gelukkige dispositie kenmerken, zoo is dit ook hier het geval. De vier punten, die achtereenvolgens met geleidelijken en schier onbemerkten overgang worden behandeld, stellen ons de ruyter voor als den grootsten zeeheld, den braafsten burger, den besten mensch, den vroomsten Christen. Kort, maar schoon, is de ontwikkeling dezer vier bijzonderheden; gelukkig wordt daarbij gebruik gemaakt van de omstandigheden zijns levens, hier en daar van zijne eigene en van tromp's woorden. Wij kunnen ons levendig begrijpen, welk eenen diepen indruk deze schoone rede heeft moeten maken, en wenschen den Hoogleeraar geluk met zijne voortreffelijk volbragte taak. Daar is nog één punt, waarom deze rede grooten lof verdient. Van der hoeven sprak hier in tegenwoordigheid des Konings en der koninklijke Prinsen, en zijne taal is daarbij vrij gebleven van vleijerij of ook maar eenigzins overdrevene complimenten. Zij hadden ook weinig gevoegd, waar over de ruyter werd gesproken, en ook hierin heeft de redenaar den juisten toon en de juiste mate uitstekend getroffen. De aanhef van het geheele stuk beviel ons het minste. Daar, zou Rec. zeggen, was de redenaar nog niet op gang. De zinsneden over het vereeren van menschen hadden wij liever gemist. Zij maakten op Rec. eenig minder aangena-