Naïve inval.
Op zekeren tijd, dat Koning frederik de II van Pruissen eene wapenschouw gehouden had, voerde hem zijn weg ook naar den ambtman van een koninklijk goed. Deze, hiertoe bevel ontvangen hebbende, verzelde den Koning een eindweegs te paard. Met gepasten eerbied reed hij, aan 's Konings linkerzijde, een paar schreden achter hem, en sprak daarbij aanhoudend, op eenen uiterst klagenden toon, over het steeds merkbaarder wordende verval van het hem ter beheering toevertrouwde goed, bewerende, dat al de verzoeken, welke hij tot nog toe om het zenden eener commissie, ten einde daarnaar onderzoek te doen, had ingeleverd, vruchteloos geweest waren. De Koning, wien deze klagten verveelden, zeide eindelijk: ‘Rijd toch aan den anderen kant; aan dit oor ben ik wat doof.’ De ambtman deed gelijk hem bevolen was, maar, den gegeven wenk of niet begrijpende, of niet willende begrijpen, ging hij met denzelfden vloed van woorden in zijne jeremiades voort: ‘Ja, dan moet gij,’ hernam nu de Koning, ‘u tot den Minister wenden.’ - ‘Och, uwe Majesteit,’ gaf snel de ambtman ten antwoord, ‘die is doof aan beide de ooren!’ Deze kwinkslag, die den Koning een lachje van goedkeuring afperste, bragt te weeg, dat de grond van des ambtmans klagten weldra uit den weg geruimd werd.