| |
| |
| |
Mengelwerk.
Een woord over de dusgenoemde geschiedkundige romans.
De vraag, aangaande het meer of minder gepaste van de Geschiedenis met den Roman te verbinden of te vermengen, is tot heden nog onbeslist gebleven, en het is, uit dien hoofde, niet overtollig te achten, deswege na te denken, ten einde, zoo mogelijk, tot eene stellige of voorwaardelijke beslissing te komen. Zoodanig onderzoek wordt des te meer gevorderd, naar mate het aantal geschiedkundige Romans, die vroeger het aanwezen aan eenen florian en la fontaine, later aan eenen scott, cooper, irving e.a. te danken hadden, door een groot aantal, in de beoefening onzer vaderlandsche Letterkunde, zijn opgevolgd en nog gedurig opgevolgd worden.
Dat het den Geschied- en Letterkundige vrijstaat, de bedoelde geschriften het lezend publiek aan te bieden, is, in de Republiek der Letteren, even onbetwistbaar, als het zeker is, dat dezelve, doorgaans, met genoegen, door het publiek, ook in ons Vaderland, worden ontvangen; en beschouwt men de zaak uit deze beide oogpunten: vrijheid aan den eenen - genot aan den anderen kant, dan schijnt de vraag aldra ten voordeele van het genre te moeten opgelost worden.
Bij een bedaard en gezet nadenken vestigen wij evenwel onze aandacht op nog iets meer, dan op eene vrijheid, die wij eerbiedigen, en op een genoegen, waarvan wij niets willen afdingen; te weten, op het moeijelijke der taak zelve; en, beschouwen wij dezelve in haren geheelen omvang, dan is de vraag, omtrent het meer of minder gepaste der verbinding of vermenging van de Geschiedenis met den Roman, niet zoo spoedig uitgemaakt.
Immers is het moeijelijke der taak daarin gelegen, dat het zoo hoogstbezwaarlijk is, om twee ongelijksoortige za- | |
| |
ken met elkander te verbinden en tot één te brengen; en het is toch dit, dat wij van den geschiedkundigen Romanschrijver vorderen. In de Geschiedenis vindt hij niets dan werkelijk gebeurde zaken, die, bij de geloofwaardigheid des Historieschrijvers, als zoo vele stellige en onloochenbare waarheden behooren te gelden; in den Roman, daarentegen, doolt hij om in het uitgestrekt gebied der idealen, waaruit hij de beelden voor zijn verdicht verhaal opneemt, rangschikt en onderling verbindt. Datgeen, wat hier waarheid heet, verdient dien naam alleen in zoo verre het met algemeen erkende en onder duizenderlei gedaanten voorkomende omstandigheden en lotgevallen kan worden vergeleken, en niet in strijd is met het mogelijke en waarschijnlijke. Daarom is de waarheid in den Roman altijd als zeer betrekkelijk te beschouwen.
Uit het gezegde blijkt al aanstonds, dat Geschiedenis en Verdichting den schrijver geheel ongelijksoortige grondstoffen ter bearbeiding aanbieden. Gemakkelijk moge het zijn, een goed gedresseerd paard te berijden, en het moge aan den bekwamen ruiter gelukken, het jeugdig ros, hetwelk de stoeterij heeft verlaten, te breidelen en berijdbaar te maken; maar het is voorwaar geene ligte taak, eenen wagen te besturen, die met twee zulke ongelijksoortige dravers bespannen is! Of zou dit beeld de zaak, waarover wij handelen, onwaardig zijn? Treedt de Geschiedenis daar niet voor ons uit met den vasten en bedachtzamen tred der waarheid, en huppelt en springt de Verdichting ginds niet luchtig en dartel rond, zonder zich om wegen of sporen te bekommeren? En dan het te wagen, om die beiden den goeden weg en het regte spoor te doen bewandelen, zonder dat de een den ander schade doet of benadeelt, of ook wel zonder beider bestuurder eenig letsel te veroorzaken; daartoe behooren voorzeker kunde, bedachtzaamheid en moed, en deze goede, voortreffelijke eigenschappen zijn niet altijd het deel van hen, die toom en breidel in handen hebben genomen.
Immers - en zonder onze beeldspraak verder voort te zetten - de Historische Roman is, sedert de laatste jaren,
| |
| |
onder die letterkundige voortbrengselen te tellen, welke niet weinig vermenigvuldigd zijn. Het aangename en onderhoudende van deze soort van lectuur heeft een groot aantal lezers menig genoegelijk uur verschaft, en den naam des bekwamen schrijvers met welgevallen en eerbetoon doen uitspreken; de boekhandel heeft, met de uitgave van deze soort van geschriften, geene onvoordeelige uitkomsten te betreuren gehad, en - als gevolg van een en ander - hebben eer en voordeel menigen schrijver uitgelokt, om zijne krachten aan dit genre te beproeven. Met welk eenen uitslag? Dit heeft de ervaring geleerd, en wij behoeven dit niet in bijzonderheden aan te wijzen; eensdeels, omdat de resultaten genoeg bekend zijn; anderdeels, omdat wij alsdan van ons bijzonder oordeel over dit of dat werk zouden moeten gewagen; iets, hetwelk bij eene algemeene beschouwing noch voegzaam noch gepast zou mogen gekeurd worden.
Het zal evenwel niemand persoonlijk kwetsen, wanneer wij beweren, dat het bedoelde genre niet altijd gelukkig is behandeld geworden; terwijl menige min- of meerder mislukte proefneming overtuigend heeft doen zien, dat het geene ligte taak is, eenen Geschiedkundigen Roman te schrijven. Leest men een of ander meesterstuk van eenen genialischen schrijver, dan schijnt de onderneming aan geene bezwaren van aanbelang onderhevig. Wij worden daarbij te moede, gelijk het ons, vóór twintig, dertig jaren, te moede werd, wanneer wij eenen van der palm hoorden redevoeren. Wanneer wij dan dien beroemden Redenaar zijne denkbeelden, met eene gemakkelijkheid, duidelijkheid en eenvoudigheid, die niets te wenschen overlieten, hoorden ontvouwen, en hoofd en hart, met hem instemmende, de door hem aan het licht gestelde waarheid huldigden, dan kwam, in een oogenblik van overijling, het denkbeeld wel eens bij ons op, ‘dat het groote inspanning noch begaafdheid vorderde, om te spreken gelijk hij gesproken had;’ maar bij eenig nadenken leerden wij juist in dat zoogenaamd gemakkelijke, duidelijke, eenvoudige en ware, de klippen kennen, waarop wij onver- | |
| |
mijdelijk hadden moeten stranden, bij het wagen eener poping, om den Leydschen demosthenes slechts van verre te volgen.
Tot het schrijven van een' gewonen, goeden, voortreffelijken Roman wordt een echt poëtische - tot het zamenstellen van een' Historischen Roman een genialische aanleg gevorderd, en deze is geenszins aan allen te beurt gevallen. Wij bewijzen dit door te doen opmerken, dat de meeste geschriften der laatste soort zich veelal tot bloote navolgingen bepalen, en vormelijk aan elkander verwant zijn. En vanwaar dit anders, dan dat derzelver vervaardigers meer den vorm dan den geest van een' beroemden voorganger geraadpleegd, en meer het uit- dan wel het inwendige hebben onder de aandacht gehouden, als lag daarin het kenschetsende en karaktermatige van het genre opgesloten? Gang en ontwikkeling van gedachten en der vormen, waaronder vele dezer letterkundige voortbrengselen zijn ingekleed, verkrijgen daardoor iets ontleends, zonder het merk der oorspronkelijkheid te dragen; en wat men ons als het wezen der zaak tracht te doen aanschouwen, is, van de uiterlijke bekleedselen ontdaan, niets meer dan eene schijnvertooning.
En geen wonder! want wat den oppervlakkigen beschouwer ligt uitvoerbaar schijnt, is zulks niet voor hem, die zich bedaard nederzet, om de zaak van nabij en in haren geheelen omvang te overzien, en die daarbij, in het genre, waarvan wij gewagen, de vormen alleen beschouwt als hulpmiddelen, waarvan eene meesterlijke hand zich bediende, om zeker voorgesteld doel te bereiken. De meesten echter zien zoo diep niet - blijven aan de vormen hangen, en wanen een meesterwerk te leveren, wanneer zij dezelve, zoo getrouw mogelijk nagebootst, in hunnen arbeid ten toon spreiden.
De meesten, die zich aan de zamenstelling van den Historischen Roman wagen, beschouwen deszelfs zamenstelling even gelijk een geheel onkundige het biljartspel beschouwt Alles schijnt hem daarbij zoo gemakkelijk, eenvoudig en natuurlijk, dat hij het voor eene geringe moeite
| |
| |
rekent, in dit spel eene voorname hoogte te bereiken; maar geef nu den zoodanigen de queue in handen, en zie eens, hoe onhandig hij den bal misstoot, en het spel, tegenover een eenigzins geoefend speler, zal verliezen; en aanschouw, in dit beeld, het doorgaand lot der hedendaagsche Geschiedkundige Romanschrijvers, bij wie aan geene winst te denken valt!
Het zamenstellen van eenen Historischen Roman is toch eene zoo gemakkelijke taak niet, als sommigen zich verbeelden. Want, behalve eene uitgebreide en grondige kennis der geschiedenis van het tijdvak, waartoe de Romanschrijver zich bepaalt, behoort hij zich, daarenboven, met de zeden, gebruiken, volksgewoonten en de manier van uitdrukken der verschillende volksklassen vertrouwelijk en zich die eigen te maken. De bestaande regeringsvorm, de in zwang zijnde wetten en verordeningen, de godsdienstige gevoelens, en al de bijzonderheden, daaraan verbonden, behoort hij zich te hebben eigen gemaakt, en zich zoo geheel te kunnen verplaatsen in den tijd, waarin hij moge geacht worden te schrijven, dat de Lezer waant den Historie- en niet den Romanschrijver te hooren spreken. Dat hiertoe kennis en oefening vereischt wordt, zal wel iedereen gereedelijk toestemmen, maar het niet zoo gemakkelijk bevatten, dat er genie toe behoort, om zich van uit de negentiende in de gesteldheid der dingen in de derde, zesde, twaalfde, vijftiende en achttiende eeuw, geheel en volkomen, te verplaatsen; want in de genoemde en de daartusschen gelegene tijdperken dachten en gevoelden en spraken de menschen, de slaven en de Koningen, de vrijen en de dienstbaren, de mannen en vrouwen, de jongelingen en maagden, de leeken en de geestelijken, de krijgslieden en de regtsgeleerden, de geneeskundigen en kwakzalvers, de kramers en kooplieden, en de dwazen en verstandigen, geheel anders, dan in onzen tijd. Elke eeuw, iedere tijdkring, land, volk en provincie, had tevens eene eigene kleur en wijze van voorkomen; en zich daarbij van algemeene uitdrukkingen en zegswijzen te bedienen, zou genoegzaam wezen, om eene volkomene on- | |
| |
kunde te verraden. De Runen-maagden, de tooverpriesteressen, de waarzegsters, de dwazen, de dwergen, tot de spoken ingesloten, behooren slechts aan bepaalde tijdperken en oorden, en het is geenszins onverschillig, wáár en op
wat wijze deze personen ten tooneele worden gevoerd.
Is deze opmerking geldig ten aanzien van elke romantische voorstelling, zij klemt dubbel in den Historischen Roman, en voor zoo verre daarbij geschiedkundige personen optreden, of voorvallen ten tooneele worden gevoerd, die werkelijk hebben plaats gehad. Dan, er is nog meer! Immers kan de schrijver gebeurtenissen scheppen, of handelingen van dezen of dien historischen persoon in zijne verdichting vlechten, waaromtrent de Geschiedenis niets geboekstaafd heeft; en het is geenszins onverschillig, op wat wijze daarbij de geschiedkundige persoon, in zijne denkbeelden, gesprekken en handelingen, wordt voorgesteld, ten einde zijn geschiedkundig karakter bewaard blijve, en hij in den Roman in zoodanig licht verschijne als waarin de historische waarheid hem geplaatst heeft.
Het is van dezen kant inzonderheid, dat de vraag, of het gepast zij, de Geschiedenis met den Roman te verbinden, een ernstig voorkomen aanneemt. Het beoefenen der Historie is toch geenszins het lievelingsbedrijf van velen; oneindig grooter is het getal der beminnaars der Romanlectuur; en is het nu wel te verwonderen, wanneer de laatstgenoemden in den waan verkeeren, dat zij in den Roman de waarheid der Historie aantreffen? Dan, welke verkeerde denkbeelden, oordeelvellingen en besluiten worden niet verwekt, wanneer de Romanschrijver de geschiedkundige daadzaken, handelingen en personen geheel anders voorstelt, dan de Geschiedenis ons dezelve, in den reinen spiegel der waarheid, doet aanschouwen!
Maar doorgaans schetst ons de Romanschrijver ook personen en gebeurtenissen, waaromtrent de Geschiedenis het stilzwijgen bewaarde; en alhoewel wij hem, in zijne voorstelling desaangaande, eene grootere vrijheid veroorloven, zoo vorderen wij echter, dat de Romandichter daarbij aan het decorum van plaats, tijden en zeden, mitsgaders aan
| |
| |
den trap en de mate der verstandelijke, zedelijke en godsdienstige kennis, beschaving en verlichting, niet in het minste te kort doe.
Ontdekt echter het geoefend oog, dat de Geschiedkundige Romanschrijver, hetzij geheel of ten deele, meer of minder te kort schoot, omtrent de behandeling van hetgeen wij, zoo aanstonds, als hoofdvereischten hebben opgegeven, dan zal hij het romantisch geschrijf, als voor de Geschiedenis allernadeeligst, moeten afkeuren, en dat wel om de eenvoudige reden, dat de historische waarheid zich niet straffeloos schenden laat.
Wij herinneren ons, in onze jeugd, een boeksken te hebben gelezen, onder den titel van: Huidendaagsche Krijghsroman; de Europesche krijgs- en staatkundige gebeurtenissen in en omstreeks het jaar 1672 inhoudende, en, ten aanzien van gebeurde zaken, de zuivere historische waarheid bevattende, waarmede echter de handelende personen in eene zijdelingsche betrekking werden geplaatst, eindelijk op eene liefdegeschiedenis uitloopende. Dit werkje is thans welligt niet meer voorhanden, als van het einde der 17de eeuw dagteekenende, en het zou tegenwoordig geene lezers meer vinden; maar waren alle geschiedkundige Romans in dien geest gesteld, dan aarzelden wij geen oogenblik, om de vraag, wegens het gepaste van het verbinden der Geschiedenis met den Roman, bevestigend te beantwoorden; maar de ervaring heeft ons geleerd, die bevestiging aan eene menigte voorwaarden te moeten verbinden, welke, na het bereids opgemerkte, wel geene herhaling of bijzondere vermelding zullen behoeven. Het karakter der historische Muze is toch te eerwaardig en te heilig, dan dat zij hare eigenaardige schoonheid zou kunnen prijsgeven aan de willekeurige luimen van hen, die, wanneer zij in het gewaad der tiende of twaalfde eeuw optreedt, hare leden met den tooi der zestiende of achttiende eeuw zou willen opsieren. Hij, die dit echter bestaan mogt, begaat eene willekeurige schennis der waarheid, en niets is schooner dan zij! Om haar echter, in alle tijden, bij alle volken, en onder menigerlei verschil
| |
| |
van taal, gebruiken, zeden en gewoonten, in hare ware gedaante te herkennen en in het licht te stellen, daartoe behooren kennis, oefening en studie, die het deel van den gewonen veelschrijver onmogelijk kunnen zijn, en bij wier geheel of gedeeltelijk gemis hij niets anders dan onrijpe hersenvruchten kan aanbieden.
Die kennis, oefening en studie zijn echter alleen het erfgoed van weinigen. In welke kunst treffen wij de homerussen en phidiassen, de angelo's en rafaels, de demosthenessen en mozarts in getale aan? Het genie is slechts het erfdeel van weinige bevoorregte stervelingen. Werd dit meer bedacht, innig gevoeld, levendig onder het oog gehouden, hoe velen zouden dan niet worden afgeschrikt, om hunne veelal zwakke en ongeoefende krachten te wagen aan het opstellen van letterkundige voortbrengselen, die men onder den schoonklinkenden naam van Geschiedkundige Romans aankondigt, en waarin vaak minder historische waarheid wordt aangetroffen, dan in de duizend en één nacht Arabische Vertellingen!
Bij de bestaande vrijheid der drukpers is de zondvloed van dergelijke onrijpe voortbrengselen niet te keeren; maar ook behoudt eene bedaarde en grondige kritiek de vrije handhaving harer onvervreemdbare regten, en deze kan, voor 't minst, den afgrond aanwijzen, waarheen onkunde, onverstand en gebrek aan smaak en genie onvermijdelijk moeten voeren.
Niemand achte, om des genoegens en des vermaaks wille, die de Geschiedkundige Roman doorgaans aanbiedt, de schade gering, die door dezelve, bij eene verkeerde behandeling, der waarheid kan worden berokkend! Niemand kan meer dan wij de letterkundige verdiensten huldigen van wijlen onzen algemeen vereerden Landgenoot loosjes; maar de waardige man heeft, bij de zamenstelling zijner Historische Romans, gewis niet gedacht aan de nadeelige indrukselen, die zijne somtijds verkeerde voorstellingen van personen, plaatsen en omstandigheden bij zoo velen zouden verwekken, die de Vaderlandsche Geschiedenis in zijnen maurits lijnslager, in zijne uillegonda
| |
| |
buisman e.a. wanen te vinden, en die daardoor zich meermalen verwarde begrippen hebben eigen gemaakt. Dat deze opmerking niets aan de zedelijke waardij van de geestvruchten des verdienstelijken Romanschrijvers ontneemt, spreekt wel van zelf; en het is juist daarom, dat wij zijnen arbeid ten voorbeelde hebben gekozen. Maar wij vragen: wat wordt er van personen, wat van plaats en omstandigheden, wanneer de Geschiedenis verminkt en daardoor op eene onwaardige wijze voorgesteld wordt? Gezwegen nog van de wulpsche, ja hoogst onzedelijke tint, somwijlen door minder gemoedelijke Schrijvers over dergelijke dusgenaamd historische tafereelen verspreid.
Uit al het gezegde zal de opmerkzame Lezer reeds het besluit hebben kunnen afleiden, dat wij met den dusgenoemden Geschiedkundigen Roman alleen dán hoog loopen, wanneer hij uit de pen van een genie in dit vak der Letterkunde is gevloeid; en dat de vraag, aan het hoofd van dit opstel geplaatst, niet dan voorwaardelijk op een toestemmend antwoord aanspraak kan maken. |
|