Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840

Titelpraal.

Een Graaf, die niets anders bezat dan den titel, wilde eens met eenen Geestelijke den spot drijven, welke zich Abt liet noemen, zonder aan het hoofd eener kloosterbroederschap te staan. Hij sprak hem aan met de opmerking: ‘Wij ken-

[p. 735]

nen elkander toch nu reeds lang, en nog nimmer heb ik van u vernomen, waar toch eigenlijk uwe Abdij gelegen is?’ - ‘Wel, dat verwondert mij vooral van u, Heer Graaf!’ was het antwoord, ‘daar gij toch weten moet, dat zij in uw Graafschap ligt.’