Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 681]
| |
Mengelwerk.Verhandeling, over de voorname oorzaken van den ondergang der protestantsche kerk in die landen, waar dezelve reeds gevestigd scheen.Onze tijd, hoogst belangrijk door gebeurtenissen in het staatkundige, wordt dit nog meer door verschijnselen op het gebied van Godsdienst en Christendom. Daargelaten de zoodanige, welke de Protestantsche Kerk ons aanwijst, hier in eene steeds toenemende bevrijding van menschelijke banden, daar in eenen teruggang tot het oude, ginds in eene geheele omverwerping van het bestaande en algemeen erkende, zien wij een niet het minst merkwaardig verschijnsel van onzen tijd in den kamp, dien de Katholieke Kerk weder tegen de Protestantsche schijnt hernieuwd te hebben. Het is waar, moeijelijk kan men van eene hernieuwing spreken, waar de strijd van het oogenblik der vijandige scheiding voortduurde en uit den aard der zaak voortduren moest. Maar de geschiedenis wijst ons tijdpunten aan, waarin de geheele Moederkerk, als door een' krachtigen schok van Rome in beweging gebragt, woelt en werkt en al hare krachten inspant, om verlies te voorkomen, dreigend gevaar af te keeren, of wel, om een deel van het vroeger verlorene te herwinnen. Dit aanschouwen wij ook in onze dagen. De verwikkelingen in Pruissen, de strijd in Engeland, verschijnselen in ons Vaderland en elders, toonen op nieuw, dat Rome nooit rust, en de heerschappij der geheele Christenheid als een haar toekomend regt blijft beschouwen. Hoe men deszelfs tegenwoordige pogingen hebbe te beoordeelen, welke de gevolgen daarvan zullen zijn, hierover is verschil van meening, en de beslissing moeijelijk. Mogt één gewenscht gevolg maar niet uitblijven! Mogten de woelingen der Roomsche Kerk den Protestant de oogen openen voor het | |
[pagina 682]
| |
gevaar, dat hem van die zijde altijd bedreigt, wanneer hij niet waakt! Maar, is dat gevaar heden ten dage zoo groot? Hebben wij reden om te vreezen? Velen meenen dit, en de heroveringen, welke de Roomsche Kerk in vroegere eeuwen gemaakt heeft, schijnen hun een voldoende grond daarvoor. En inderdaad, wanneer wij zien, hoe de Hervorming in oorden, waar zij zich eenmaal met kracht en snelheid uitbreidde, wederom door de magt van Rome is onderdrukt; hoe dezelve naauwelijks gekend wordt dáár, waar zij eenmaal de zegevierende partij mogt heeten, - dan schijnt de vrees voor het duurzaam bestaan en den toenemenden bloei der Protestantsche Kerk niet geheel ongegrond; de vermaning tot waakzaamheid ontvangt nieuwe kracht; hare opvolging wordt een dure pligt voor elk. Maar, zouden wij ook van de tegenwoordige woelingen en pogingen der Roomsche Kerk een verlies voor de Protestantsche moeten vreezen, gelijk aan dat in vorige eeuwen? Zou het verledene de huiveringwekkende spiegel zijn van het toekomende? Zal de Hervorming ook dáár nog eens voor hare vijandin wijken, waar zij thans deze slechts nevens zich duldt? - Om deze belangrijke vraag, zoo ver ons dit mogelijk is, te beantwoorden, kunnen wij misschien geenen beteren weg inslaan, dan op te sporen de oorzaken van den ondergang der Protestantsche Kerk in die landen, waar zij eenmaal magtig en gevreesd was. Zijn de omstandigheden, die toen zoo bedroevend naakten, thans niet meer of niet meer in die mate aanwezig, dan worde in ons de hoop bevestigd op het zegenrijk bestaan en den toenemenden bloei der gezuiverde Kerk! Zijn zij daarentegen nog aanwezig, of kunnen zij wederkeeren, dat dan onze ijver groeije met het gevaar, en alzoo bewaard blijve, wat met stroomen bloeds gekocht en nogtans niet te duur gekocht is! Volgt mij dan bij het onderzoek naar de voorname oorzaken van den ondergang der Protestantsche Kerk in die landen, waar zij reeds belangrijke veroveringen had gemaakt en gevestigd scheen. | |
[pagina 683]
| |
Gelijk uit ontbinding leven, zoo werd uit het bederf der Kerk hare hervorming geboren. Ware zij een menschenwerk geweest, zij zou vergaan zijn in den afgrond der middeleeuwsche duisternis. Maar zij was eene hemelsche stichting, en God riep haar uit de duisternis tot het licht. Een innocentius de III, de vader der Inquisitie, zou het Christendom hebben ten onder gebragt, indien dit had kunnen geschieden; hij zou het menschelijk verstand hebben uitgedoofd, indien dit mogelijk ware geweest. Behoefte aan eene betere Godsdienst, dan de Godsdienst dier dagen, bereidde de Hervorming voor, en maakte dezelve noodzakelijk. Verschillende omstandigheden en gebeurtenissen, die op de denkbeelden, gezindheden en begeerten der volken van Europa eenen magtigen invloed hadden, begunstigden de Hervorming. De oogst was rijp; nog ontbraken slechts de maaijers. De 16de eeuw vangt aan. Luther wordt de tolk van duizenden in alle landen, handhaaft de belangen der Christenheid tegenover haren overweldiger, en geeft het teeken, om het over-Alpisch stelsel met de fakkel des verstands toe te lichten. Uit het hart van Duitschland en Zwitserland verspreidt zich de Hervorming naar de naburige landen. Overal waggelt de Roomsche Kerk van den schok, dien zij te Wittenberg ontvangen heeft. Ook daar, waar zij zich sedert lang van denzelven heeft hersteld, gevoelt zij dien in niet geringe mate. Oostenrijk, Frankrijk en de zuidelijke Nederlanden, thans geheel of bijkans geheel aan Rome onderworpen, waren voor een groot deel aan de zijde der Hervorming. - Gaan wij kortelijk na, wat de geschiedenis daarvan mededeelt. In de landen, die tot het Oostenrijksch gebied behooren, zien wij in de 16de eeuw de nieuwe meeningen allerwegen doorgedrongen. De Keizers van dat Rijk waren zuilen van het Pausdom; maar hunne landen waren op verre na niet aan het geestelijk gebied van den Paus onderworpen. Deze waren in het klein, wat Duitschland op eene grootere schaal vertoonde. Het grootste deel van den | |
[pagina 684]
| |
Heeren- en Ridderstand was der gezuiverde Godsdienst toegedaan. In de steden hadden de Protestanten de overhand. Nadat het hun gelukt was, eenigen uit hun midden in de regering te brengen, werd gaandeweg de eene waardigheid na de andere aan Protestanten opgedragen. Langzamerhand werd de geheele Landdag Protestantsch, en van nu af deed de Hervorming snelle schreden tot een zelfstandig bestaan. Van de landsstenden was de Regent afhankelijk, daar zij hem de geldheffingen konden weigeren of toestaan. Zij maakten dan ook van den geldnood, waarin Keizer ferdinand en zijn zoon zich bevonden, gedurig gebruik, om de eene vrijheid na de andere van deze Vorsten af te persen. Niet geringere veroveringen had de Hervorming in een ander deel van het Oostenrijksch gebied gemaakt, namelijk in het Vaderland van huss. De sekte, aan welke deze geloofsheld haar bestaan had gegeven, leefde nog altijd in Boheme voort, en week van de Roomsche Kerkleer in geen ander opzigt af, dan in het gebruik des Avondmaals. Het Bazelsche Concilie had den Hussiten toegestaan, het Avondmaal onder beide gedaanten te genieten; en, ofschoon hun dit voorregt door de Paussen betwist werd, was het hun echter niet ontnomen. Maar onder den hun gegeven naam van Utraquisten verborg zich de sekte der Boheemsche broeders, die oneindig meer van de Kerk afweken en den Duitschen Protestanten zeer nabij kwamen. Bij hen vonden de nieuwe meeningen eenen gereeden ingang. Maar nu konden zij zich niet langer verbergen onder den gedulden naam, en zij wilden dit ook niet. Zij stelden eene geloofsbelijdenis op, en verlangden vrijheid van geweten. Keizer maximiliaan duldt hen. Zijn opvolger rudolf tast hunne regten aan; maar zij onttroonen hem met behulp van zijnen broeder matthias, en verkrijgen, tot loon, van dezen, wat zij verlangen. Doch in volgende jaren schijnt deze zijne verpligtingen te vergeten, en nu laten de Protestantsche afgevaardigden op de vergadering te Weenen eene taal hooren, die ons tot een bewijs kan strekken van hunne magt en hun zelfvertrouwen. ‘De | |
[pagina 685]
| |
Protestanten,’ zeiden zij onder anderen, ‘wilden niet minder geacht wezen dan de handvol Katholieken in hun Vaderland. Door zijnen Protestantschen adel had matthias den Keizer tot toegevendheid genoodzaakt. Waar men tachtig Pausgezinden vond, zou men driehonderd Evangelische Baronnen tellen. Het voorbeeld van rudolf moest matthias eene waarschuwing zijn, opdat hij niet het aardsche verloor, door veroveringen voor den Hemel te maken.’ Ja, de Oostenrijksche Keizers, die zoo magtige Vazallen van den Roomschen stoel, sidderden dikwerf voor de wraak der beleedigde Protestanten. Tweemaal zagen zij derzelver zegevierende legers voor de poorten van Weenen. En thans? Naauwelijks denken zij er aan, dat er Protestanten in hun Rijk gevestigd zijn. De eens zoo magtige partij is versmolten tot een niet noemenswaardig dig deel der Oostenrijksche volken. Weinig anders is het in Frankrijk. Eens werd aldaar de gezuiverde Godsdienst door bijkans de helft der natie beleden, thans door een klein gedeelte. De gevoelens, door luther in Duitschland, door zwingli in Zwitserland gepredikt, vonden spoedig eenen weg naar de Fransche Provinciën. Noch de eensuren der Sorbonne in 1521, noch de besluiten van het Parijsche Parlement, noch de vervloekingen der Bisschoppen konden beletten, dat dezelve bij het volk, den adel en de geestelijken ingang vonden. De krijgszuchtige regering van frans den I en zijne verbindtenissen met de Duitsche Protestanten droegen niet weinig bij, om de nieuwe meeningen bij zijne onderdanen te verbreiden. Te vergeefs greep men het middel van vuur en zwaard aan; het deed geene werking. De brandstapels, welke de vervolgzucht aanstak, dienden slechts om het heldengeloof en den roem hunner offers te doen schitteren. De Protestanten bedienden zich tegen de Kerk van wapenen, die krachtiger werkten dan de middelen, welke de blinde ijver hun tegenstelde. Zij maakten de onkunde der Roomsche priesters tot het wit van hun spottend vernuft; terwijl zij de leerstellingen hunner eigene Kerk op | |
[pagina 686]
| |
eene eenvoudig verhevene en wegslepende wijze voorstelden. Hierdoor wonnen zij het beschaafdste gedeelte des volks en verkregen de meerderheid boven hunne tegenpartij, wie de groote hoop vooral begunstigde. Ook de wreede vervolgingen, om dezen tijd tegen de Waldenzen hernieuwd, gaven den Protestanten meer geloofsgenooten, dan de woede der Inquisiteurs kon ombrengen. Daarenboven verkregen zij vastheid in hunne begrippen door het geschrift van hunnen landgenoot calvin, (Institutio Chr. religionis) hetwelk nogtans oorzaak was, dat zij de kenmerkende meeningen van luther varen lieten, en dat Godsdienststelsel aannamen, hetwelk zich door de verstmogelijke verwijdering van het Pausdom onderscheidde. In weinige jaren had de Hervorming in Frankrijk een aanzien verkregen, hetwelk zij niet ligt scheen te zullen verliezen. En toen haar hevige vijand, hendrik de II, door den dood in zijne moordzuchtige plannen gestuit werd, was het Rijk bijkans gelijkelijk verdeeld tusschen de partij der Katholieken en der Hugenoten. De guisen en montmorengys aan de eene zijde; de condés en colignys aan den anderen kant. Beide partijen magtig, beide elkander dreigende en vreezende. Moeijelijk scheen het te gissen zelfs, wie van beide zegevierende uit den strijd zou wijken. Maar de geschiedenis meldt ons het einde van den strijd. De Protestantsche Kerk is schier bezweken onder de slagen van hare meer magtige vijandin, en thans moet zij het als eene gunst aanmerken, nevens deze geduld te worden. In dat lot der Protestantsche Kerk van Frankrijk, zien wij tevens de geschiedenis der Belgische. Ook hier verhief de Hervorming met kracht het hoofd, en dreigde zij de banden te breken, die het bloeijende gewest aan den Roomschen stoel verbonden. Ja, nergens vond de leer van luther en calvin gunstiger ontvangst, dan in deze oorden. Bijzondere omstandigheden werkten daartoe mede. Protestantsche kooplieden, die zich in Antwerpen, gelijk in Amsterdam, verzamelden; Duitsche en Zwitsersche troepen, door karel in de Nederlanden ingevoerd; Fransche, Duitsche en Engelsche vlugtelingen, die in hun va- | |
[pagina 687]
| |
derland het zwaard ontvloden en in de vrijheden van Vlaanderen bescherming zochten, deze allen waren zoo vele verkondigers en verbreiders der Hervorming. De zamenvloeijing van zoo vele volken in de Brabandsche stapelplaatsen maakte het der regering hoogst moeijelijk, de eerste verbreiding der nieuwe Godsdienstmeeningen tegen te gaan. Dezelve bleven meer verborgen, en onder het hulsel der verborgenheid plantten zij zich met des te meer snelheid voort. Karel de V zette den toenemenden stroom de nadrukkelijkste middelen tegen. Te vergeefs. Ook hier bevorderde, althans in den beginne, de tegenstand den voortgang; en nog gedurende de regering van dien Vorst waren steden, dorpen en vlekken, met aanhangers der Hervorming vervuld. Onder de Landvoogdes margaretha nam hun getal dagelijks toe. Door de Edelen gesterkt, door willem van oranje en andere Stadhouders begunstigd, kwamen zij steeds openlijker voor hunne gevoelens uit, eischten zij van de schroomvalligheid eener vrouw, wat zij van eenen karel naauwelijks zouden hebben durven afbidden, en erlangden zij op vele plaatsen vrijheid om eigene kerken op te rigten. In vele Vlaamsche en Henegouwsche steden woog het getal der Lutherschen en Calvinisten op tegen dat der Roomschen, ja overtrof dit, zoo als in Antwerpen, Valenciennes, 's Hertogenbosch en andere. Moest men niet verwachten, dat de zegenrijke Hervorming in deze oorden immer vasten voet houden, en, door hetzelfde geluk begunstigd, eenmaal zegevieren zou? Het verlichte deel des volks hoopte dit; de Paussen vreesden het; de sombere filips sidderde, ziende de mogelijkheid daarvan. Maar de hoop des eenen, gelijk de vrees des anderen, is onvervuld gebleven. Rome heeft België behouden, en de eens zoo magtige Protestantsche Kerk wordt er ter naauwernood gekend. Vanwaar dit verschijnsel? Deze vraag doet zich thans aan ons op. Wij zullen beproeven, die te beantwoorden, en de hoofdoorzaken trachten aan te wijzen van den onder gang der Protestantsche Kerk in genoemde landen. | |
[pagina 688]
| |
Ons oog vestigende op de tijden, die de Hervorming vooraf gingen, zien wij veel zich vereenigen, om den toegang tot het hart te verschaffen aan eene Godsdienst, die het dor geraamte van kerkelijke plegtigheden verving, en den mensch wederom toereikte, wat de eeuwige behoeften zijner ziel vorderen. Het was er evenwel verre af, dat die behoeften overal even levendig werden gevoeld, of, waar men ze gevoelde, even gemakkelijk konden bevredigd worden. Spanje werd door zijne Pyreneën van buiten, door zijne Inquisitie van binnen, voor elke verandering in het godsdienstige, helaas! te veilig bewaard; Italië door de tegenwoordigheid zijner Paussen en de heerschende ongodsdienstigheid. Wijze en moedige mannen verwekten hier wel weêrzin tegen de heerschzucht en zedeloosheid der priesters, maar zij bragten geene hervorming tot stand. Men bleef gehecht aan de oude vormen, omdat het karakter in dezelve meer behagen vond, dan in de nieuwe, van uiterlijke praal ontdane Godsdienst. Een romantisch volk, dat door een' warmen en aangenamen hemel, door eene vrolijke, immer jonge, immer lagchende natuur en de menigvuldige tooverijen der kunst in een eeuwig zingenot gehouden wordt, zulk een volk was die Godsdienst behagelijker, wier prachtige toestel de zinnen gevangen neemt; wier geheimenisvolle raadselen der verbeelding eene eindelooze ruimte openen; wier voornaamste leeringen zich door de schoone vormen der schilderkunst met zacht geweld van de ziel meester maken; wier geboden meer het uitwendig gedrag, dan het inwendig zieleleven raken. Het is op dien aard der Roomsche Godsdienst, dat wij in de eerste plaats het oog vestigen, bij het onderzoek naar de voorname oorzaken van het verval der Protestantsche Kerk in vele landen. Haar uitwendige luister, zoo strijdig met de dienst in geest en waarheid, begoochelt de zinnen en lokt den mensch aan, inzonderheid wanneer zijn verstand niet behoorlijk is ontwikkeld, of wanneer zijne verbeelding den boventoon heeft. - Meent echter niet, dat dit uitwendig behagelijke der Moederkerk eene eerste oor- | |
[pagina 689]
| |
zaak is van het verval der Protestantsche Kerk hier en ginds. Neen; maar het maakte den terugkeer tot dezelve voor velen aanlokkelijk en ligt. Velen verdroot het weldra, dat de feestelijke plegtigheden, waarmede Rome zijne kinderen vermaakte, zoo op eenmaal door de gestrenge Hervormers werden verbannen, te meer daar men, gelijk doorgaans, van het eene uiterste tot het andere oversloeg. Hierbij kwam, dat de Hervorming spoedig eenen weldadigen invloed op de Roomsche Kerk zelve uitoefende, en oorzaak was, dat die misbruiken werden afgeschaft, om welke duizenden zich van haar hadden geschieden. Zoo werd de ergernis weggenomen, terwijl men het aanlokkelijke bleef behouden. Wien zou het dan kunnen bevreemden, dat welhaast de gedane stap velen berouwde; dat zij straks met een gevoel van gemis op hunne vorige geloofsbroeders nederzagen, wanneer deze in plegtigen optogt de feesten vierden, waarbij de Kerk al haren luister ten toon spreidt? Wien zou het kunnen bevreemden, dat velen gehoor gaven aan de zachte wenken der teedere moeder, wie zij alleen of bovenal om hare onwaardige dienaren verlaten hadden? Met regt zou dit ons evenwel nog bevreemden, indien wij waanden, dat allen, die de vanen der Hervorming gevolgd waren, dit uit ware behoefte der ziel hadden gedaan; en dat zij van de waarheid en noodzakelijkheid der gezuiverde Godsdienst evenzeer overtuigd waren, als van de dwalingen en misbruiken der Roomsche Kerk. Maar dit was niet alzoo. Velen hadden zich aan de Hervormers aangesloten uit oogmerken en beginselen, die de proef der echtheid niet doorstaan, noch duurzaam stand konden houden. En hierin vinden wij eene andere oorzaak van het spoedig verval der Protestantsche Kerk. - Duizenden in alle landen ontrukten zich aan de magt der Kerk, om daardoor hunnen haat tegen derzelver onwaardige dienaren te bevredigen. Duizenden schaarden zich aan de zijde der Hervormers, omdat deze iets nieuws aanbragten. Duizenden, omdat zij langs dezen weg aan hunne zucht tot opstand botvieren, of hunne staatkundige plannen onder het hulsel der | |
[pagina 690]
| |
Godsdienst konden verbergen. Wie ontevreden was, koos, uitwendig althans, de partij der Hervorming. Ook de slechtste zaak, die met haar niets gemeen had, als dat zij zich tegen de bestaande orde keerde, door deze verwantschap stout gemaakt, verscheen in haar gezelschap. Ontevredenheid, hoop op voordeel, staatsbelang hebben een groot deel gehad aan de Hervorming. Gewis komt aan de overwinnende kracht der waarheid verreweg het grootste aandeel in dezelve toe; maar de geschiedenis bevestigt het allerwegen, dat minder edele oorzaken de Hervorming bevorderden en ondersteunden. Boheme streed voor Godsdienstrijheid; maar haat tegen Oostenrijk sterkte deszelfs krachten, deed het volharden, gaf het dikwerf dappere aanvoerders. De Hugenoten kampten voor Godsdienstvrijheid; maar de heerschzucht der guisen stelde de condés en colignys aan hunne spits. Onze voorouders gloeiden voor Godsdienstvrijheid; maar de heffing van den tienden en twintigsten penning was mede eene niet geringe oorzaak van hun volharden tegen en verwerpen van Spanje. De regenten (niet allen) streden in schijn voor de waarheid, inderdaad voor zelfverdediging of verovering; maar het eerste gaf hun legerbenden, en opende hun den toegang tot de schatten der rijken. De groote menigte werd of door het uitzigt op buit onder hunne vanen gelokt, of kampte voor vrijheid in den Staat, vrijheid in de Godsdienst. Het waren alzoo niet allen Protestanten, die hunne kleuren droegen. De Roomsche Kerk bezat nog altijd vele harten onder hare afvallige kinderen; en het was te voorzien, dat, wanneer eenmaal de opgewekte hartstogten tot kalmte zouden gebragt zijn, en het nieuwe opgehouden had nieuw te wezen, de partij der Protestanten aanmerkelijk zou verminderen. En zoo gebeurde het ook. Naauwelijks zijn de gemoederen bedaard, of velen, die wel de partij der Hervormers, maar geenszins derzelver beginselen tot de hunne gemaakt hadden, keeren terug in de armen der moeder, die nu met fluweelen banden lokt en trekt, en met goedertierenheid het ondankbaar kroost vergeven en weder aannemen wil. | |
[pagina 691]
| |
Rome moest zich alzoo van zijne geledene verliezen gedeeltelijk herstellen; maar Rome heeft meer gedaan; het heeft, gelijk wij zagen, in sommige landen het verloren gebied bijkans geheel herwonnen. Welke zijn hiervan de oorzaken? Eene hoofdoorzaak vinden wij daarin, dat de Roomschkatholieke Kerk in die landen door de magt van den wereldlijken arm ondersteund, en in haren strijd tegen de Protestantsche krachtig werd geholpen. Waar een Vorst zich niet bemoeide met het geweten en de Godsdienstmeeningen zijner onderdanen, daar won de Hervorming gedurig meer veld; waar een Vorst haar begunstigde of zelf beleed, daar breidde zij zich met snelheid uit; maar wanneer zij in eenen Vorst eenen vijand vond, dan werd zij schier verstikt in den rook der brandstapels en het bloed der moordschavotten. Waar in Duitschland een Protestantsch Vorst heerscht, daar verheft zich fier de Protestantsche Kerk. Wanneer hendrik de VIII zich van den Paus losscheurt, geeft hij der nieuwe meeningen millioenen belijders. De regering van maria maakt de verdrukte tot heerscheres; maar elisabeth bevestigt wederom op de ruïnen van het Katholicisme hare heerschappij en de Kerk, welke zij aankleeft. Gustaaf wasa, belijder der nieuwe leer, stelt haar met zich op den troon, en verbant uit zijn Rijk de oude Godsdienst. Hetzelfde, maar op eene tegenovergestelde wijze, zien wij elders. De Keizers van Oostenrijk zijn beschermers en Vazallen van den Pauselijken stoel. Hun naam zelfs dwingt hen, de sekte te vervolgen, door Rome gevloekt. Aan dien naam is groot gezag verbonden, en de partij, die het aan hare zijde heeft, mag op de overwinning hopen. Het belang der Oostenrijksche Vorsten eischt de vernietiging der Protestanten. Wat hun belang eischt, vordert hunne betrekking met Spanje en Rome. Aan zoo vele stemmen moeten zij gehoor geven. Een bloedige strijd vangt aan, en eindigt zegenrijk voor het Katholicisme in Oostenrijk. De Protestantsche Kerk werd er ten allen tijde onderdrukt; en, ofschoon zij bij het Weener traktaat regten en vrijheden verkreeg, is zij nogtans blootgesteld aan | |
[pagina 692]
| |
onverdraagzaamheid en vervolging, gelijk dit de bewoners van het Ziller-dal ondervonden.Ga naar voetnoot(*) Aan de vijandige gezindheid der Vorsten is ook het zoo groot verval der Protestantsche Kerk in Frankrijk toe te schrijven. Nimmer heeft daar een Vorst den troon bezeten, die haar onbepaald begunstigde, zelfs hendrik de IV niet uitgezonderd. En hoe velen noemt ons de geschiedenis als wreede moordenaars van het beste gedeelte hunner onderdanen! Denkt aan eenen hendrik den II en zijne auto's da fé; aan eenen karel den IX en den Bartholomeus-nacht; aan den dwangzieken richelieu; aan de Missionarissen en dragonders van lodewijk den XIV! Het bloed der Protestanten is in Frankrijk bij stroomen gestort. Vervolging, ballingschap, dood is het begin en einde hunner geschiedenis, zelfs weder na de herstelling der bourbons in 1815. Wie deze geschiedenis leest, verwondert zich niet meer, dat de Kerk, waartoe eens bijkans de helft der zoo magtige natie behoorde, thans naauwelijks een zestiende deel derzelve bedraagt. Wat daar en in Oostenrijk zoo heilloos werkte tegen het bestaan en den bloei der Protestantsche Kerk, dat deed zulks niet minder in België. De wreede ijver van filips, die (het zijn zijne eigene woorden) liever niet regeren, dan over ketters regeren wilde, berokkende haar een onherstelbaar verlies. Elk middel was hem goed, zoo het slechts zijn doel bevorderde. Wie weet het niet, hoe velen verdreven en om hals zijn gebragt gedurende de voogdijschap van margaretha; hoe veel meer nog onder het schrikbewind van eenen alva en de vargas? Ja zelfs de gematigde parma roeide allerwegen de ketterij uit, en waar hij eene stad inneemt, is dit, en de volkomene herstelling der Roomsche Kerk, zijn eerste werk. - Was niet de uitkomst te voorzien van zulk een aanhoudend pogen? Moest die rampzalige ijver van Spanje niet eindelijk zijn doel bereiken? Ja gewis, en ook in ons Vaderland zou welligt dat doel zijn bereikt geworden; ook hier zou Rome, door Spanje ondersteund, misschien gezegepraald hebben, | |
[pagina 693]
| |
indien niet verschillende omstandigheden en voorvallen ons gunstig waren geweest.Ga naar voetnoot(*) In België, waar het licht der waarheid met zoo veel vreugde werd ontvangen, waar men in den aanvang met zoo veel moed en volharding ijverde, gelijk voor burgerlijke zoo ook voor Godsdienstvrijheid, daar is dat licht op nieuw uitgedoofd, en door Spaansche dwingelandij volkomen vernietigd, wat zoo schoone vruchten voor de toekomst beloofde. Maar konden dan de Protestanten niet in elkander een' steun vinden tegen de vijandschap der Vorsten? Ja, en wij vinden ook, dat zij zich somtijds vereenigd hebben, om het bedreigde geloof te beschermen. Maar evenwel meenen wij in het gemis aan eensgezindheid mede eene voorname oorzaak te vinden van het verval der Protestantsche Kerk. Dat gemis was dikwerf groot. Talrijke daadzaken bevestigen, dat de onderlinge haat der Calvinisten en Lutheranen den afschuw overtrof, dien zij van het Pausdom hadden. En terwijl zij zelve nog aan gevaar en vervolging zijn blootgesteld, kunnen zij reeds niet nalaten, anderen te vervolgen. In hunne bijzondere geloofsbelijdenis vonden zij hun vereenigingspunt, niet in hunne gemeenschappelijke bezwaren tegen de Hierarchie en hunne verwerping van de Roomsche leerstellingen. Wat kon aan de verbreiding der gezuiverde Godsdienst nadeeliger zijn, dan deze onderlinge haat en verbittering harer belijders? Gaven zij niet daardoor hunnen vijanden krachtige wapenen in de hand? Moest het dezen niet gemakkelijk vallen, hen gedurig met vrucht te bestrijden? Wij zien dit dan ook, zoo wel in Duitschland als in de zuidelijke Nederlanden. Ongetwijfeld zouden beide partijen in meer gelijke kracht | |
[pagina 694]
| |
tegenover elkander gestaan hebben, zoo de Protestanten hun vereenigingspunt gesteld hadden in hunne verwijdering van het Pausdom, niet in hunne bijzondere Confessiën. Dan hadden de Protestanten in Frankrijk eenen magtigen bondgenoot gevonden in het hervormde Duitschland. Dan zouden de Vereenigde Provinciën eene krachtige ondersteuning genoten hebben uit datzelfde Rijk, en met nog meer geluk den strijd hebben voleindigd. Reeds had de Hervorming den scheidsmuur nedergeworpen, dien wetten, spraak, zeden en karakter tusschen de volken hadden opgetrokken. Overeenstemming in de Godsdienst had vreemden innig verbonden, verschil in dezelve burgers gescheiden. De Fransche Hugenoot had op den hervormden Zwitser, Duitscher, Hollander eene betrekking, welke hij niet gevoelde jegens zijnen katholieken medeburger. Welk eene ontzagwekkende magt, indien de Protestanten van alle landen zich als een eenig man verbonden, om hun geloof te beschermen! Helaas, wat liefde tot de waarheid vereenigd had, dat heeft sektengeest weder gescheiden! Weldra waren de Protestanten niet meer één ligchaam. Haat verving de vorige toegenegenheid; tweedragt verdeelde hen, en deze was de magtigste bondgenoot der Roomschen. Men sloot met dezen verdragen; maar Lutheranen of Calvinisten, wie ook de verdragen aangingen, steeds sloten zij elkander uit. Men zag zijne broeders in gevaar; men zag hen wijken voor de overmagt van den algemeenen vijand; men zag hen vallen en ter dood gesleurd, en... men zag het schier onverschillig aan, omdat men zich niet Protestant, maar Lutheraan en Calvinist noemde. Het Koningrijk was in zichzelf verdeeld; hoe kon het dan standhouden?
Ziet daar, naar mij voorkomt, u de voorname oorzaken aangewezen van den ondergang der Protestantsche Kerk in die landen, waar zij reeds gevestigd scheen. - Wij willen onze beschouwing met eene opmerking besluiten. Wanneer wij zien, hoe de Roomsche Kerk niet slechts staande is gebleven bij den geduchten schok, dien zij ont- | |
[pagina 695]
| |
ving, maar zelfs zich hier en daar heeft hersteld in het bezit van het verlorene, dan worden wij in de meening bevestigd, dat de Protestantsche Kerk nog wel eeuwen lang misschien in haar eene mededingster, zoo al niet eene vijandin, zal hebben. De Moederkerk heeft, gelijk wij zeiden, in hare zinbegoochelende plegtigheden, hare mysteriën, en haar beroep op eerwaardige oudheid, iets, wat haar van de toegenegenheid veler harten op den duur verzekert. Een groot deel der menschen, daarenboven, zal altijd liever voor zich laten denken, dan zelf denken; liever op de verzekering der zielenhoeders vertrouwen, dan zelf gronden van geloof en hoop zich verschaffen. Gelijk de Protestantsche Kerk eenen waarborg van duurzaamheid heeft in der menschen liefde tot de waarheid en zijnen geestelijken aanleg, zoo heeft dit de Katholieke in des menschen traagheid en zinnelijkheid. In deze zal zij niet minder hare sterkte vinden, dan in hare inrigting en besturing door velen onder één hoofd. Voor de zuidelijke volken is buitendien het Christendom in den vorm van het Katholicisme meer aantrekkelijk, dan in dien van het prozaïsch Protestantisme. Hoe spoedig is het daar met het zinnelijk kleed omhangen! Geschiedde dit om het Christendom voor de Heidenen aannemelijker te maken, misschien heeft men er tevens eigene behoefte mede bevredigd. De afval van beroemde Protestanten, van den Graaf van stolberg, den wijsgeer schlegel en anderen, bewijst, dat de Roomsche Godsdienst, door haar poëtisch karakter, zelfs voor denkende hoofden gevaarlijk kan zijn. Ook de klagten der zendelingen over hare veroveringen in het door de Protestanten verkregen gebied leeren, dat de Roomsche Godsdienst voor de uit het Heidendom bekeerden nog altijd aanlokkelijk blijft. Zullen wij daarover verwonderd staan? In geenen deele. Zullen wij ons hierover bedroeven? In aanmerking genomen de vijandige gezindheid der Roomsche Kerk jegens ons, ja voorzeker; maar niet, wanneer men haar beschouwt als eene afdeeling der Christelijke Kerk, die juist door haar zinnelijk karakter de verbreiding van het Christendom onder de Heidenen zeer kan begunstigen. Zoo | |
[pagina 696]
| |
zou zij het voorportaal zijn, dat leidt tot het heiligdom zelf, hetwelk door de Hervorming op nieuw geopend is. Het Christendom, voor alle tijden en volken geschikt, duldt verschillende vormen, naar verschillende behoeften en karakters. Ook in den vorm van een zuiver Katholicisme openbaart het zijne hemelsche kracht, en kweekt het mannen als fenelon, vincent de paule, ganganelli, schrant en vele anderen. Dat dan de Katholieke Kerk blijve bestaan naast de meer geestelijke en verhevene Protestantsche, maar van hare verkeerdheden meer en meer gezuiverd. Dan zal zij ophouden als eene vijandin nevens dezelve te staan. De klove, die beiden scheidt, zal allengs worden aangevuld, en de tijden zullen daar zijn, dat er vrijheid heerscht in het onverschillige, verdraagzaamheid in het gewigtige, liefde in alles. Maar die tijden zijn nog verre. Rome staat vijandig tegen ons; daarom moet men haar wederstaan, en trachten te behouden wat men heeft. Dit is niet onmogelijk. Het zal kunnen geschieden door bevordering van godsdienstige verlichting en eensgezindheid. Onkunde en bijgeloof zijn de zuilen der Roomsche Kerk. Toen de menschelijke geest zich van de knellende boeijen had ontslagen, werd weldra de behoefte aan eene hervorming bevredigd en de Protestantsche Kerk geboren. Gelijk alzoo gene van de ontwikkeling des verstands en de opscherping des oordeels alles heeft te vreezen, zoo mag deze daarvan alles goeds verwachten; ja, de hoop op voortdurend bestaan en toenemenden bloei moet zij daarop gronden. Men bevordere dan de verbreiding van heldere kennis, bovenal van godsdienstige kennis; men prente der jeugd een redelijk geloof in, en make haar gedurig opmerkzaam op de voorregten van den Protestant. Men waarschuwe allen, aan een duister gevoelen de voorkeur te geven boven een duidelijk inzien en bevatten, ten einde het gevaar af te wenden, dat van deze zijde de Protestantsche Kerk bedreigt. Zoo zullen wij niet slechts behouden wat wij hebben, maar ook het krachtigst en het waardigst middel bezigen tegen de listen en kuiperijen, welke Rome | |
[pagina 697]
| |
aanwendt, om zielen te winnen. - Ook de eensgezindheid der Protestanten zal op deze wijze worden bevorderd. Waar de kennis aan het zuivere Christendom toeneemt, daar verdwijnen gaandeweg die begrippen en vooroordeelen, waaruit onverdraagzaamheid wordt geboren; daar wordt de waarheid in liefde betracht; daar paart zich aan belangstelling in zijn Kerkgenootschap toegenegenheid voor elk ander. Waar men zijne voorregten als Protestant waardeert, daar zal men zich met andersdenkenden verheugen, en door eensgezindheid hen beschermen tegen elken vijandigen aanval. En de waarheid, alzoo door de eendragt sterk gemaakt, zal nooit behoeven te wijken voor de dwaling, ofschoon deze door list en geweld worde bijgestaan. Wie erkent niet met blijdschap het goede, dat onze tijd te dien opzigte aanbiedt? Het zou geene wijsheid zijn, te klagen, dat de vorige dagen beter waren. Het ware wezen des Christendoms is meer dan ooit in het licht gesteld; het beginsel van het Protestantisme, lang voorbijgezien, werd wederom erkend en gevolgd, terwijl de verdraagzaamheid en verbroedering toenamen onder de volgers van verschillende belijdenissen. Maar dit alles is nog niet zoodanig, als het wezen moet en kan. Nog wordt er te veel onkunde gevonden, te veel miskenning van het Christendom, te veel laauwheid omtrent hetzelve. Nog zijn vijandige naijver en weêrzin jegens andersdenkenden aanwezig in vele harten en vele Gemeenten; terwijl de verdraagzaamheid van menigeen in den grond niets anders is dan eene volkomene onverschilligheid omtrent Godsdienst en Christendom. Mogt dit eenmaal anders worden, het goede blijven, en het kwade, dat met hetzelve vermengd is, meer en meer verdwijnen! Wij vertrouwen, dat deze wensch vervuld zal worden. En terwijl alzoo het bestaan der Protestantsche Kerk duurzaam wordt gewaarborgd, mag zij misschien van de toekomst uitbreiding on bloei verwachten. De geschiedenis zegt ons, dat daar, waar burgerlijke vrijheid heerschte, de Hervorming het meeste veld won. De absolute magt der Vorsten heeft haren voortgang meer | |
[pagina 698]
| |
belemmerd dan bevorderd. Wel werd zij door die magt in een gedeelte van Duitschland, in Engeland, in Zweden op den troon geplaatst; maar zij zou zich zeer waarschiinlijk meer in alle deelen van Europa gevestigd hebben, indien de volken meer burgerlijke vrijheid hadden genoten. De goede ontvangst, welke de Hervorming, gelijk in vele vrije steden, vooral in de zoo bevoorregte Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden had, kan daarvan ten bewijze strekken. Niets is ook natuurlijker, dan de overgang van burgerlijke vrijheid in gewetensvrijheid. Menschen of volken, die door eene gelukkige staatsgesteldheid met menschenwaarde eenmaal zijn bekend geworden, die gewoon zijn, de wet, welke regt over hen spreken zal, te beoordeelen, wier geest door werkzaamheid is opgeklaard, wier gevoelens door levensgenot ontsloten, wier moed door inwendige zekerheid en welvaart verhoogd zijn; zoodanige volken of menschen zullen zich moeijelijker dan anderen in de blinde heerschappij van een despotisch geloof kunnen voegen, en eer dan anderen zich daarvan trachten los te maken. Ook de latere tijden hebben de waarheid daarvan op nieuw in het licht gesteld. Hoezeer is in Frankrijk de magt der Kerk gedaald, sedert de burgerlijke vrijheid daar begonnen is te herleven. Hoe is daar het aanzien der Protestantsche Kerk toegenomen, nadat het verlichte deel der natie begonnen is in te zien, dat zij zich slechts toeëigent, wat een onvervreemdbaar regt is van elken mensch: vrijheid. Ten onregte zou men die verdraagzaamheid aan onverschilligheid voor Godsdienst bovenal toeschrijven. In Italië, in Beijeren heerscht deze niet minder, en evenwel men duldt er naauwelijks vrijheid van geweten in anderen, omdat men zelve nog niet van de banden des gezags ontslagen is, zelve nog geene vrijheid bezit en kent. Hoezeer is ook in Spanje, de zetel van geloofsdwang en Inquisitie, de heerschappij der Kerk gefnuikt, nu het licht der burgerlijke vrijheid daar is doorgebroken! Wat al pogingen zijn er mede door Rome aangewend, om hem op den troon te plaatsen, die de vijand is dier vrijheid en een werktuig moest zijn in de hand der priesters! Alles, wat Rome wenscht, moeten | |
[pagina 699]
| |
wij vreezen; wat Rome vreest, mogen wij wenschen. En zien wij dan, dat zij allerwegen het absoluut gezag voorstaat, en met ijver medewerkt, om elke ontluikende kiem van burgerlijke vrijheid te onderdrukken, dan moetenvwij reeds daaruit besluiten, dat zij deze hoogst gevaarlijkvacht voor hare heerschappij, en overtuigd is, dat burgerlijke vrijheid vrijheid van geweten aankweekt. Zou dan niet de tegenwoordige vooruitgang der volken in de gevolgen weldadig zijn voor de Protestantsche Kerk? Wij hopen en gelooven zulks, en verblijden ons in het denkbeeld, dat geene magt dien stroom zal kunnen stuiten, maar denzelven den vrijen loop moet laten, zal zij niet zelve jammerlijk vergaan. En zouden wij niet de hedendaagsche woelingen en pogingen der Roomsche Kerk voor een groot deel uit erkentenis van en vrees voor de gevolgen van dien vooruitgang moeten afleiden? Zouden het niet welligt pogingen zijn, om te behouden, wat zij heeft, om voor toekomstig verlies zich te behoeden, of om elders weder te winnen, wat zij ginds reeds verloor, en hier misschien zal verliezen? Moeijelijk is het, met zekerheid te antwoorden; maar dat het antwoord, hetwelk de toekomst geven zal, geheel teleurstellend zal zijn, dit kan ik niet gelooven. Neen, veeleer schijnt het mij toe, dat de toestand der menschen en der volken van Europa meer en meer zoodanig wordt, dat de Protestantsche Kerk van de toekomst meer moet hopen dan vreezen, indien hare leden slechts waken, prijs stellen op hunne belijdenis, die getrouwelijk, door een' echt-Christelijken wandel, naleven, en door eendragt zich sterken.
l.g. bavink. Purmerende, 1840. |
|