| |
| |
| |
Mengelwerk.
Gedachten over zedelijke verbetering van gevangenen.
Onder de gunstige teekenen des tijds, in welken wij leven, behoort buiten twijfel de vermeerderde belangstelling in de aangelegenheden van natuurgenooten, bijzonder in het lot der lijdende menschheid en in den toestand der geringere, soms te zeer verwaarloosde volksklasse. Het goede, dat menschenvrienden met vereenigde pogingen te dien einde uitwerken, moet voor een uitvloeisel des Christendoms gehouden worden. Daar is reeds veel gedaan, en daar blijft ook nog veel te doen over. Men zal verder nut stichten, wanneer de bedoelingen zuiver zijn, en men zonder bijoogmerken handelt in den geest van Hem, die kwam, om het verlorene te zoeken, te redden en te behouden. Hiervan hangt grootendeels het gelukkig slagen af.
Een Genootschap, dat zich de zedelijke verbetering van gevangenen ten doel stelt, verdient allezins lof en medewerking. Het is in het belang der gansche burgerlijke maatschappij, dat men pogingen aanwendt, om diep gevallenen op te beuren en voor nieuwe, misschien ergere, misstappen te beveiligen. In een land, waar allerwegen belijdenis van Christelijk geloof wordt gedaan, waar men roemt op verlichting en beschaving, behoorde reeds algemeen de zedelijkheid zoo verre gevorderd te zijn, dat de regter slechts zelden, of liever nooit, om eenig misdrijf onteerende straf behoefde op te leggen. Doch onze maatschappelijke toestand is nog geenszins tot die volkomenheid genaderd. Het Christendom, dat men belijdt, heeft te weinig invloed op het werkelijke leven. Het hapert te dikwerf aan juiste begrippen van pligt en aan vaste beginselen van deugd. Hier bestaat dus eene dringende behoefte. Door onderwijs en opvoeding van het aankomend geslacht kan en moet men in dezelve voorzien. Zoo lang er te de- | |
| |
zen opzigte nog treurige verwaarloozing plaats heeft, en de verzoekingen tot het kwade groot en menigvuldig blijven, zullen er ongelukkigen gevonden worden, die misdoen, en de straffende hand der geregtigheid niet ontgaan. De burgerlijke wet vordert straf, die verligt of verzwaard wordt, naar den aard van het misdrijf. Des regters pligt is het, onpartijdig te onderzoeken en te vonnissen. Hij doet uitspraak over daden; de zedelijke verbetering der schuldigen ligt buiten den kring der eigenlijke werkzaamheden van zijn ambt.
Menschenliefde, die van Christelijke beginselen uitgaat, kan pogingen aanwenden, om gevallenen weder op te rigten en voor nieuwe struikelingen te beveiligen. Maar, zal men het doel wel bereiken? Een Genootschap, dat zedelijke verbetering van gevangenen bedoelt, heeft menige teleurstelling te verwachten. Dit vloeit voort uit den aard der zaak zelve. En al mag men nu slechts weinigen, b.v. tien van de honderd, redden en behouden, is er dan niet reeds veel gewonnen?
Het valt den afgedwaalden moeijelijk, tot het verlaten pad der deugd weder te keeren. Wie toch, die gaarne in den geest des Christendoms denkt en handelt, zou hiertoe niet willen medewerken? De openbare meening verklaart zich allerwegen ten duidelijkste tegen die ongelukkigen, welke zich derwijze vergrijpen, dat zij eene geregtelijke veroordeeling en onteerende straf moeten ondergaan. Het zoude dwaas zijn, zoo men de heerschende begrippen van schande op dit punt wilde verzwakken door eenige redenering; ik acht het veeleer in het belang der maatschappij noodig, dezelve te versterken. Men kan eerlijkheid en een' goeden naam niet te hoog schatten. Spoort het medelijden aan, om ongelukkigen te helpen, in het betoonen van menschlievendheid moet vooral hier overdrijving vermeden worden. Daar blijve dus vooreerst zeker voorzigtig wantrouwen ten opzigte van hen, die de burgerlijke wetten overtreden en daarvoor boeten. Zij mogen in onze schatting niet gelijkstaan met den braven en eerlijken man, wiens gedrag onbesproken is. Wilde men ontslagenen uit
| |
| |
den kerker bij voorkeur begunstigen, en zoodanigen zelfs boven anderen voorthelpen, dit zoude ligt de zedelijkheid in het algemeen kunnen benadeelen. Doch het Genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen, dat reeds sinds jaren in ons vaderland bestaat, bedoelt dit ook geenszins.
Ware menschenliefde gaat te rade met de wezenlijke belangen der menschen. Het vooroordeel tegen hen, die uit eene gevangenis in de burgerlijke maatschappij terugkomen, werkt meermalen op onbetamelijke wijze, en wordt wel eens wreed te hunnen opzigte. Duizenden en tienduizenden zijn op nieuw misdadig geworden, omdat men hun den weg tot verbetering afsloot. Wat zal de mensch aanvangen, die behoeftig en hulpeloos den kerker verlaat? Hij staat eenzaam te midden van natuurgenooten, die hem wantrouwen, en ook wel met blijkbare verachting hem bejegenen. Zoodanige handelwijze is ontmoedigend. Tot wien zal de ongelukkige zich wenden? Ieder zoekt hem te vermijden, en hij heeft behoefte aan deelneming. Weldra kwelt hem gebrek. Scherp is de prikkel des hongers. De holle buik wil gevuld worden, en geen werk verschaft brood, daar elk den ongelukkigen afwijst. Wat wordt dan het gevolg? Radelooze verlegenheid brengt menigeen op nieuw tot misdrijf en in den kerker.
Eene gevangenis heeft iets akeligs, dat het gevoel schokt, wanneer de zware deur wordt geopend en men binnen die dikke muren voorwaarts treedt. Onwillekeurige huivering bevangt den menschenvriend, als hij het verblijf van natuurgenooten bezoekt, welke door onteerende straf hun misdrijf boeten. Opsluiting moet dienen ter beteugeling van het kwade. Doch hoe dikwerf is het niet gebeurd, dat menigeen zedelijk slechter de gevangenis verliet, dan hij in dezelve was gegaan! Wetgevers en bestuurders van volken hebben op dit punt veel voor hunne verantwoording. Ook bij den besten wil zal men bezwaarlijk voorkomen, dat niet de veelheid van misdadigers, die dag en nacht in eene zeer beperkte ruimte bijeen is, gevaarlijk en schadelijk worde voor de minder bedorvenen. Het kan ge- | |
| |
beuren, en meermalen is het gebeurd, dat iemand als leerling in den kerker kwam, en volleerd in de kunstgrepen der boosheid denzelve verliet, om weldra meerdere bekwaamheid in het plegen van nieuwe misdrijven aan den dag te leggen. Ware het mogelijk, middel te vinden, om misdrijven te voorkomen, dit vooral zoude wenschelijk en voor de maatschappij nuttig zijn. Opvoeding, onderwijs en wetgeving moeten hiertoe medewerken. Mogt toch de burgerlijke overheid steeds behoedzaam zijn, om geene verordeningen in te voeren, welke de zedelijkheid van een gedeelte der burgeren ligt zouden kunnen ondermijnen!
Het Genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen stelt zich een edel doel voor. De naam zelf wijst het aan. Wie zijn doorgaans de ongelukkigen, welke in den kerker zuchten? Meerendeels menschen, wier opvoeding werd verwaarloosd. Hoe velen, die of geheel niet, of naauwelijks lezen en schrijven kunnen! En, werd dit al werktuigelijk geleerd, dan ontbrak toch veelal godsdienstige vorming en veredeling. Bij menigeen hapert het aan heldere en juiste begrippen van regt en onregt. Ja, ieder weet in het algemeen wel onderscheid tusschen goed en kwaad; doch wanneer het op doen en laten aankomt, is de toepassing op eigene handelingen veelal gebrekkig, en blijkt dikwerf de zwakheid der zedelijke beginselen. Hoe menig mensch ook blijft er buiten den kerker, die voor eerlijk wordt gehouden, en het evenwel niet is! Hoe velen b.v. zijn er, die den sluikhandel, het ontduiken der wetten van den lande, het plegen van bedriegerijen bij het aannemen en maken van openbare werken voor iets geoorloofds of althans voor geen groot kwaad schijnen te houden! Hetzelfde heeft plaats bij menigeen, die om vergrijp tegen eens anders eigendom in de gevangenis geraakt. Het geweten zoude hem weinig kwellen, zoo de straf niet op het misdrijf volgde, en de zondige daad slechts voor menschen verborgen kon blijven.
Het Genootschap, dat zedelijke verbetering van gevangenen tracht te bevorderen, heeft eene schoone, alhoewel moeijelijke, taak op zich genomen. Moge het doel ook
| |
| |
niet geheel bereikt worden, dit is geene reden, om deelneming te weigeren, en de bemoeijingen der menschenliefde af te keuren. Zou de landman niet zaaijen op den akker, omdat misschien een gedeelte van het uitgestrooide zaad verloren gaat? Het denkbeeld van zedelijke verbetering berust op den inhoud des Bijbels. De mensch wordt geroepen, om van zijnen dwaalweg terug te keeren op het regte levenspad. Bij elken zondaar moet zinsverandering plaats hebben. Men nam het den Heiland kwalijk, dat Hij zich de zedelijke belangen van lieden aantrok, welke geen' onbesproken naam hadden; maar de Menschenvriend antwoordde: In den Hemel is blijdschap over een' zondaar, die zich bekeert.
Menschelijke deugd blijft steeds onvolkomen. Niemand leeft er, die in waarheid kan zeggen: Ik heb te allen tijde alle mijne pligten geheel vervuld. Daar is wel zeer groot onderscheid tusschen de uitersten van diepste verlaging en hoogste veredeling; maar ook de beste der stervelingen blijft onvolmaakt en kan nog steeds beter worden. En waarom zou men de mogelijkheid van verbetering ook bij gevangenen niet mogen onderstellen? Worden zij aan hun treurig lot overgelaten, ja, dan is er weinig hoop, dat zij ooit zullen terugkeeren op het pad der deugd, en moeijelijke beproevingen doorstaan. Moge al eens voor een oogenblik betere gezindheid bij hen opkomen, zij hebben veelal te weinig kracht van geest, om zich te onttrekken aan den invloed van omstandigheden, welke ligt ten nadeele werken. Maar van de bemoeijingen eens Genootschaps tot zedelijke verbetering dier ongelukkigen stond iets goeds te wachten, hetgeen dan ook al spoedig mogt blijken. Geen regter of overheid kan, in die betrekking en als zoodanig, doen, wat Christelijke liefde verrigt.
De gemoedsstemming, waarmede een gevangene voor de eerste maal den kerker binnentreedt, is buiten twijfel gewoonlijk van somberen aard. Hij gevoelt berouw, zoo al niet over het misdrijf zelve, dan ten minste over de smartelijke gevolgen. Heeft de ongelukkige misschien tot nu toe met zekere gerustheid het kwade gedaan, of bezweek
| |
| |
hij welligt voor zware verzoeking, in allen gevalle kan opsluiting in eene gevangenis middel tot redding en behoud worden. Doch veel hangt hier af van de wijze der behandeling. Het aantal van verharde booswichten, die geene vatbaarheid voor verbetering toonen, is niet groot. Berooving van vrijheid, gepaard gaande met berouw en schaamte, veroorzaakt zekere gedweeheid. Zelden is het gevoel zóó stomp of het gemoed zóó stug, dat, althans in die eerste uren en dagen, geene betere neigingen zich openbaren. De ongelukkige komt nu aan een belangrijk keerpunt op zijnen levensweg. Hij wordt, op eene voor hem smartelijke wijze, gestuit in zijne verkeerdheden. Gevangenis brengt hem tot stilstand en nadenken. Zijn lot neemt eene wending ten goede of ten kwade. Het verblijf in den kerker, onder zoo vele misdadigers, is op zichzelve gevaarlijk, en kan ligt medewerken, om het geringe overblijfsel van godsdienstigheid geheel te vernietigen. Zekere wrevel en verharding in de boosheid zijn dan de gevolgen. Worden zoodanige personen eenmaal ontslagen, zij blijven altijd te duchten, en herhalen veelal spoedig het misdrijf.
Doch neemt men de gelegenheid waar, om op verstand en hart ten goede te werken, zoodra iemand zijne burgerlijke vrijheid heeft verloren, welligt neemt het gemoed nu indrukken aan, voor welke het vroeger niet vatbaar was. Deelneming, te regter tijd betoond en behoorlijk gewijzigd, heeft soms heilzame gevolgen. Voor gevangenen, die in den kerker hun misdrijf boeten, is het een onschatbare troost, dat zij niet geheel vergeten of verstooten worden, dat menschenvrienden hen opmerken en hunne belangen ter harte nemen - kortom, dat men bij hen de mogelijkheid van zedelijke verbetering nog onderstelt. Hierdoor is reeds menigeen, die verloren scheen, tot inkeer en zinsverandering gekomen. Hartelijke toespraak kan de sluimerende beginselen van het goede weder opwekken en verlevendigen. Aan het berouw moet eene heilzame rigting gegeven worden, opdat de schuldige de misdaad zelve versoeije en niet enkel de gevolgen betreure. Menschenliefde vermag veel, wanneer dezelve pogingen aanwendt, om ge- | |
| |
vangenissen tot verbeterhuizen te maken. Is niet reeds menigeen, ten gevolge der bemoeijingen van het Genootschap, kundiger, beschaafder, zediger, bescheidener, vlijtiger, matiger, met één woord zedelijk beter, godsdienstiger uit den kerker gekomen, dan hij dien was ingegaan? De mensch kan in het hart van zijnen medemensch wel niet lezen; maar aan de vruchten leert men immers den boom kennen. Wanneer ontslagenen zich vele jaren zonder opspraak gedragen, mag men van verbetering spreken; en zoodanige voorbeelden zijn er reeds vele. Treedt iemand, die zijne misdaad geboet en dus aan den eisch der burgerlijke wet voldaan heeft, in de maatschappij terug, zoo is voor hem inzonderheid de liefderijke hulp en zorg van menschenvrienden eene behoefte. Doch niet ieder welwillende kan hetzelfde verrigten, dat van wege het Genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen wordt gedaan. De uit den kerker ontslagene moet weten, tot wien hij zich met
eenige hoop kan en mag wenden. Hij staat dus niet geheel hulpeloos en verlegen, wanneer hij zijne vrijheid weder heeft bekomen. Dezelfde Christelijke liefde, die hem in de gevangenis niet vergat, wil hem nu steunen en bemoedigen, om het moeijelijk en verlaten pad der deugd op nieuw te betreden. Men verleent geen' eigenlijken onderstand of zoogenaamde alimentatie - dit is het werk der armbesturen - maar men geeft, naar gelange van omstandigheden, eenig voorschot, of wijst werk aan, en laat het niet ontbreken aan goeden raad, ten einde den ongelukkige in staat te stellen, om op eene eerlijke wijze aan den kost te komen en eigen brood te eten.
De stoffelijke hulp, welke men doet toekomen, is hier geenszins de hoofdzaak. De ontslagene heeft meer noodig, dan voedsel en deksel. De bewustheid, dat hij ook buiten den kerker niet aan zichzelven wordt overgelaten, kan heilzaam werken. Hij heeft behoefte aan deelneming en teregtwijzing. Hij moet bij iemand kunnen gaan, met wien hij vertrouwelijk over zijne belangen mag spreken. Dit is van onberekenbaar veel nut, om aanvankelijk goede gezindheid te versterken en de ware verbetering verder te be- | |
| |
vorderen. Door liefderijke waarschuwing, vermaning en opwekking kan men weldadig werken, en, onder Gods zegen, veel toebrengen, om den ongelukkigen voor herhaald misdrijf te bewaren. Toont men de regte Christelijke belangstelling, en spreekt men in den geest van jezus: Zondig niet meer! - o! dit beurt op, en bemoedigt, en brengt niet weinig toe, om het verzwakte eergevoel wederom te verlevendigen.
Dieper en dieper integendeel zinkt de ongelukkige, als niemand hem bij de hand wil grijpen en hulp toebrengen. Ook hij is mensch en heeft menschelijke behoeften. De wet, die slechts voor bepaalden tijd straf oplegt, onderstelt de mogelijkheid van verbetering en vordert de loslating. De wijze, waarop de ontslagene nu in de maatschappij wordt ontvangen, kan eene gunstige of ongunstige rigting aan zijnen volgenden levensloop geven. Ondervindt hij, dat hetzelfde Genootschap van menschenvrienden, hetwelk zich zijner aantrok in den kerker, ook buiten denzelven nog liefderijk voor hem zorgt, en middelen aanwendt, om zijne ware belangen te bevorderen, zoo zoude hij wel geheel verhard in het kwade moeten zijn, indien hij geene pogingen deed, om verder de achting en het vertrouwen weder te winnen.
Om menschen te helpen verbeteren, moet men altijd de mogelijkheid van verbetering onderstellen, en alles aanwenden, wat slechts mag dienen ter ontwikkeling der nog zwakke kiem van het goede. Op deze wijze kan menigeen voor de maatschappij gered en behouden worden, die anders verloren ware. Men zegge toch geenszins, dat hij, die eenmaal heeft gestolen, nooit weder is te vertrouwen! Aan hoe velen wordt vertrouwen geschonken, die het even min verdienen, daar slechts zekere slimheid hen bewaart voor openbare schande! Liefderijke ernst vooral kan veel toebrengen, om die genen onzer natuurgenooten, welke om eenig misdrijf onteerende stras ondergingen, van den weg des verderfs te doen wederkeeren.
Zij, derhalve, handelen uiterst kwalijk, die de bedoelingen van het Genootschap tot zedelijke verbetering van
| |
| |
gevangenen miskennen en tegenwerken. Door scherpe en spottende aanmerkingen zoude men zich kunnen bezondigen tegen de zaak der menschheid. Wil iemand niet medewerken, om ongelukkigen te helpen, of althans voor grooter kwaad te bewaren, dat de zoodanige ten minste niet tegenwerke en anderen van de deelneming terughoude! Menschenvrienden meenen nut te doen met hunne belangelooze pogingen. Laat het waar zijn, dat eenigen misschien te gunstige verwachting koesteren; wat schaadt dit? Ik althans, zoo ik in eenige overdrijving mogt vallen, zoude veel liever willen, dat ik teleurgesteld wierd door te goede gedachten, dan dat ik te veel toegaf aan wantrouwen, en hierdoor iets toebragt, om gevallenen het opstaan nog moeijelijker te maken.
Het zij zoo, dat lieden, welke eene onteerende straf ondergaan hebben, niet ligt tot geheele verbetering komen; zoo veel te meer moeten wij zorgen, om hetgene op zichzelve reeds zwaar is door onze behandeling niet nog zwaarder te doen worden. Ook de diepst gezonkenen onder de menschen blijven altijd onze natuurgenooten. Omstandigheden hebben veelvermogenden invloed op de wijze van denken en handelen. Men velle dus geen te streng oordeel over ongelukkigen, die voor verzoeking bezweken. Welligt hadden zij minder hulpmiddelen ten goede. Die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle! Men hebbe medelijden met allen, op wier geweten schuld drukt! Wie ook kent zichzelven vrij van zwakheden en gebreken? Moet niet ieder dagelijks den Kenner des harten om genadige vergiffenis smeeken?
Die voor verzoeking bewaard mag blijven, danke den goeden God, en werke, in den geest des Christendoms, mede, om afgedwaalden te helpen wederbrengen op den weg der deugd! Dit doende, handelen wij tevens in het belang der burgerlijke maatschappij, waarvan wij leden zijn. De pogingen des Genootschaps tot zedelijke verbetering van gevangenen zullen meermalen mislukken; doch het is aanvankelijk voldoende, dat men reeds op verscheidene voorbeelden kan wijzen, waar de bedoelde uitwerk- | |
| |
selen zich openbaren. De jaarlijksche berigten vermelden ons die verblijdende uitkomsten. Liet de aard der zaak het toe, men zou treffende bijzonderheden kunnen opgeven. Doch wanneer de bedoelde verbetering plaats heeft, noemt men geene namen, en laat gaarne de liefde het vroegere misdrijf bedekken. Menigeen, die zijne euveldaden in den kerker moest boeten, is door de bemoeijingen des Genootschaps reeds een ander mensch, een werkzaam en nuttig burger geworden. Behoeft men meer te weten, om de zaak goed te keuren en door eene kleine bijdrage te ondersteunen? Die eenen zondaar van de dwaling zijnes wegs bekeert, zal eene ziel van den dood behouden. (Jac. V:20.) |
|