Heer F. er hevig tegen stemde, den vreemdeling, of liever zichzelven, deze voldoening schuldig te zijn.
Van den waard begeleid, trad de vreemdeling in de zaal. Zijn inkomen baarde eenige verlegenheid; hij echter groette zeer beleefd. ‘Ik kom,’ zeide hij, ‘alleen met het oogmerk, om het geëerde gezelschap opregtelijk verschooning te vragen. Toen ik mij gisteren hier in dezen kring mengde, geschiedde zulks volstrekt niet met eenig boos opzet of uit gebrek aan achting; maar uwe wijze van zien over de waarde en de strekking van het gezellig verkeer strookte zeer met de mijne, en ik poogde dus van mijne zijde ook iets toe te brengen tot veraangenaming van den kring, die mij zoo heuschelijk wilde aanhooren. Het zal niet weder gebeuren; en hiermede, mijne Heeren, uw ootmoedige dienaar!’
Hij keerde zich om, om heen te gaan, doch bleef, alsof hem nog iets te binnen schoot, aan de deur staan.
‘Een woord nog zij mij vergund. Er ligt mij aan gelegen, te weten, wie van het gezelschap mij en mijnen stand herkend en ontdekt heeft.’
Algemeen stilzwijgen. De Heer F. zat met een verschrikt gelaat op zijn bord te kijken.
‘Gij zwijgt, mijne Heeren!’ voer de vreemdeling voort. ‘Goed, dan zal ik het u zeggen. Van het gansche gezelschap kan niemand mij gekend of verraden hebben, dan gindsche Mijnheer F., en deze Heer heeft allezins reden, zich mijner te herinneren, want het is slechts vier weken geleden, dat ik te Mainz de eer had, dien knaap te doen brandmerken.’
Allen vlogen vol verontwaardiging van hunne zitplaatsen op. De Heer F. zonk, als verpletterd, weêr in zijnen stoel neder.
De vreemdeling bleef zeer bedaard staan. ‘Ik kon het geeerde gezelschap zeer gemakkelijk de nadere bewijzen leveren,’ voegde hij de aanwezigen toe; ‘maar de geheele houding van den Heer F. in dit oogenblik zal wel de beste getuigenis zijn voor de waarheid van het door mij aangevoerde. Het zij mij dus alleen nog vergund te vragen: wat voor u, mijne Heeren, bedenkelijker is - het gezelschap van den scherpregter, of dat des gebrandmerkten?’
De Heer F. liet het gezelschap geen tijd, zich deswege te verklaren. Als van den donder getroffen, sprong hij van zijnen stoel op, en ijlde de zaal uit. De dikke Heer, die