Ditmaal werd inderdaad de toast onder dol gelach en gejuich gedronken.
Naauwelijks was het rumoer bedaard, of iemand stond op, maakte eene diepe buiging voor het gezelschap, en bedankte het voor de hem aangedane eer. Reeds bij de cerste woorden had ieder de stem, den toon, de gebaren, ja zelfs de gelaatstrekken van curran herkend. Weldra echter steeg de verbazing nog hooger; want de spreker begon oogenblikkelijk eene lange redevoering, welke het proces der Koningin ten onderwerp had, waarin hij het juist op dezelfde wijs behandelde, als curran had kunnen doen, in denzelfden geest van staatkunde en met dezelfde eigenheden als redenaar.
Plunket, die niets minder dan kwistziek was, voelde zich echter door zulk eene geestdrift weggesleept, dat hij zijne banknoten aan shehan toewierp. ‘Ik heb verloren,’ riep hij; ‘ik heb wel en wettig verloren. Curran is niet dood, en nooit zal hij sterven, zoo lang mathews leeft!’ - Deze namelijk was de kunstige nabootser geweest.