De laatste Afscheyds-reden luidt als volgt:
‘Laatste Afscheyds-reden van hugo de groot, gehouden met johannes quistorpius, Doct. ende Profess. in de Theologi, ende Dienaar des Godtlicken Woordts in Rostock.
Mijn Heer, volgens uw versoeck sal in 't kort u mededeelen, hoe de Phoenix van de geleerde Mannen, hugo de groot, uyt dese werelt scheydende sich gedragen heeft. Nadat de voorsz. hugo de groot tot Stockholm sich te schepe hadde begeven, om na Lubeck te varen, ende nu drie dagen door seer groot onweer herwaerts ende derwaerts gesmeten was, heeft hy in 't eynde schip-breuck geleden, ende is al sieck in Cassuben aan Landt geraeckt. Daar van daen is hy met een seer ongemackelicken wagen, in seer regenachtigh weder, meer als 60 mijlen weeghs langh, op Rostock gekomen. Hy keerde in by Juffr. balemans, ende liet by sich roepen Doctor stockman: dewelcke, merckende dat de krachten, soo door ouderdom, als schip-breuck ende soo een moeijelicke reyse gebroken waren, hem voorseyde, dat het eynde sijns levens nakende was. Des anderen daeghs, nadat hy in de stadt gekomen was, zijnde den 18 August. ouden stijls, liet hy my 's avonts te negen neren by sich roepen. Ende terstont by hem gekomen zijnde, vondt iek den Man al ziel-toogen. Ick sprack hem aan, ende verklaerde, dat my niet liever was, als in gesontheydt mondelick met hem te spreken; waerop hy antwoordde: Het heeft Godt alsoo belieft. Voorts vermaende ick hem, dat hy sich tot een zaligen afscheydt bereyden, voor eenen sondaer bekennen, ende sijne sonden berouwen wilde. Ende als ick in 't spreken verhaelde van den Tollenaer, die sich voor een sondaer bekende, ende Godt badt, dat hy hem sijner ontfermen wilde, antwoordde hy: Ick ben die Tollenaer. Voortvarende wees ick hem op Christum, buiten wien geen zaligheydt en is; waerop hy tot antwoordt gaf: Op Christum alleen hebbe ick mijn hoop gestelt. Daerna sprack ick hem voor in Hooghduytsche sprake en gebedt, hetwelcke hy my sachtjens demet gevoudenen handen na
sprack. Geeyndight hebbende, vraeghde ick, of hy my verstaen hadde; hy seyde: Ick hebbe u seer-wel verstaen. Voorts verhaelde ick uit Godts Woordt 't geene soo men de stervenden pleeght indachtigh te maken, ende vraeghde hem wederom, of hy my verstondt; waerop hy antwoord-