Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijdrage tot de kennis der heerschende Oogziekte in het Nederlandsche Leger, en de behandeling er van in het Militair Hospitaal te Breda, van Julij 1836 tot Julij 1839; door L.P.J. Snabilié, Doctor in de Geneeskunde, Ridder der M.W.O., Chirurgijn-Majoor bij het Militaire Hospitaal in Garnisoen te Breda, enz. Met Platen. Te Breda, bij F.P. Sterk. 1840. In gr. 8vo. VI, 143 bl. f 2-:Op den titel afgaande, zouden wij hier een tweeledig verslag te verwachten hebben: 1o. eene bijdrage tot de kennis der heerschende Oogziekte in het Nederlandsche Leger, - dus eene beschouwing dezer ziekte uit een meer algemeen oogpunt; 2o. de uitkomst van de behandeling van een gedeelte derzelve, en wel in het Militaire Hospitaal te Breda, - de eigene waarnemingen van den Schrijver. Hij zegt echter in het Voorberigt al aanstonds, dat het geenszins zijn plan is geweest, eene volledige Monographie over de Ophthalmia purulenta bellica sive militaris in het licht te geven; trouwens daartoe zoude ook veel vereischt worden, want tot dusverre heeft er nog geene volledige het licht gezien, ondanks de vele uitgegevene Monographiën, het zij met meer of minder aanbeveling, met goud en zilver bekroond, of door andere onderscheiding aanbevolen of om welke redenen ook aangeprezen.Ga naar voetnoot(*) Van meer belang is de mededeeling der behandeling; want evenmin als er tot dusverre eene volledige Monographie | |
[pagina 578]
| |
geschreven is, evenmin is er tot heden eene afdoende geneeswijze bekend geworden. Wij bedoelen daarmede geenszins eene specifieke geneeswijze, welke duce experientia onder het onwaarschijnlijke, zoo niet onder het onmogelijke te rekenen is, en hoogstens in het brein kan opkomen van iemand, die zich met de behandeling van oogziekten bezig houdt, zonder daarvan wezenlijke kennis te hebben; maar slechts eene zoodanige, die met eenigen nadruk, als uit het legio der vaak geheel tegenstrijdige geneeswijzen, zich verheft. De Schrijver bevestigt ook dit gezegde, wanneer hij schrijft, dat het er verre af is, te kunnen vooronderstellen, dat de genees-heelkundige behandeling der heerschende Oogziekte reeds ten toppunt van volmaking zoude gebragt zijn, bl. 111. Zich, in de behandeling zijner lijders, inzonderheid bij de sedert eenigen tijd in zwang gekomene behandeling door de cauterisatie met het salpeterzure zilver (nitras argenti fusum) bepaald hebbende, deed zulks hem besluiten, de uitkomsten zijner behandeling mede te deelen; van welke methode, gelijk hij zegt, in Nederland nog weinig gewag wordt gemaakt, alhoewel zij door den verdienstelijken Chirurgijn-Majoor kerst wordt gezegd reeds in 1835 ingevoerd te zijn. Ofschoon de Heer snabilié dus eigenlijk geen bijzonder werk over de heerschende Oogziekte wil schrijven, geeft hij toch op de eerste 54 bladzijden van haar eene eenigzins oppervlakkige schets. Mingekende bijzonderheden worden hier niet medegedeeld; maar merkwaardig is het vrij uitkomen voor gevoelens, die vroeger zoo zeer en thans nog hier en daar ook bij ons werden afgekeurd. En deze zijn vooral, dat de Heer snabilié deze Oogziekte niet als enkel catarrhaal wil beschouwd hebben, ofschoon vele harer verschijnsels ook bij de Ophthalmia catarrhalis worden opgemerkt; waaruit men mag opmaken, dat in de oorzaak, welke haar voortbrengt, of liever, dat hare naaste oorzaak, het eigenlijke der ziekte, iets is, waarvan de aard tot nog toe onbekend is. Hetgeen daarover tot dusverre gezegd is, bestaat meer in gissingen, dan welbewezene daadzaken, verg. hier bl. 24. Dit tot heden ongekende iets houdt de Schrij- | |
[pagina 579]
| |
ver van vreemden oorsprong herkomstig te zijn, het kome dan uit Egypte of van elders. Verder drukt hij zeer op het besmettelijke (contagieuse) dezer ziekte, zoowel door onmiddellijke overbrenging van de stof, als door hare verspreiding in de lucht. Hij had hieraan vroeger getwijfeld, maar is thans door de ondervinding tot geheel andere gedachten gekomen, hetwelk veeltijds het geval is, wanneer bij een helder hoofd langduriger ondervinding bespiegelende beginsels loutert. Zoo zijn den Schrijver de zoogenoemde granulatiën geene aan deze ziekte bijzonder eigene verschijnsels, en is zijne beschouwing of optelling van verschijnsels die der gewone. Dat eene dergelijke besmettend werkende oorzaak zich onder sommige begunstigende omstandigheden zeer verspreiden kan, behoeft geen betoog; - door eene klierachtige gesteldheid des ligchaams, in een door ongebondenheid verzwakt ligchaam wordt een grond gevonden, die dit onkruid gereedelijk opnemen en waarin het verder tieren kan. Door de klierachtige gesteldheid van velen onzer jonge soldaten vindt de oogontsteking bij dit gedeelte een' gereeden ingang; - daardoor wordt in vele gevallen de voorzegging niet gunstig, en de Heer snabilié mag zich bij zijne uitkomsten bijzonder begunstigd rekenen. Of deze gunstige uitkomsten geheel en al op rekening van de door hem voorgestane geneeswijze zijn te stellen, zij hier geenszins gevraagd om het talent van den Heer snabilié in twijfel te trekken, maar diene enkel om een niet al te onbepaald vertrouwen te stellen in eene behandeling, die niet altijd aan de verwachting beantwoordt, of dezelfde gunstige uitkomsten oplevert, welke de Schrijver van haar heeft mogen ondervinden. Hij zelf wijst dit aan op bl. 47, wanneer hij zegt: ‘Wij vertrouwen echter, in overeenstemming met onze waarneming en ondervinding en het gevoelen van zoo vele Ophthalmologen, dat er namelijk tot nog toe ter wering en genezing dezer Oogontsteking geene specifica bestaan.’ Maar het is genoeg, dat één middel gunstig werke, om door een aantal onnadenkende navolgers à tort et à travers aangewend te worden. Getuige daarvan ook onder anderen | |
[pagina 580]
| |
tegenwoordig de Levertraan, zoo als de Duitschers zouden zeggen een middel geworden gegen hauen und stechen, en hetwelk, zoo voortgaande, indien het de Cognac met zout niet doet (!) nog eens de Haarlemmer-olie uit haar verjaard regt zal verdringen; iets, waarvoor althans geen meerdere reden bestaat, dan voor het in plaats stellen van zoo vele andere uitheemsche middelen, wier brommende en bluffende aankondiging van dag tot dag meer en meer onze nieuwspapieren vult. De Politia medica schijnt te dezen zoo rekkelijk te worden, dat zij in de bedenkelijkste aankondigingen van geneesmiddelen zelfs tegen geheime ziekten zoo min zwarigheid vindt als in die van de source de vie of het Racaout der Arabieren, waarmede men in het Serail de uitgeputte krachten herstelt, en ons van daar liefderijk wel iets daarvan wil laten toekomen! Terwijl de Heer snabilié over de aanwending der cauterisering nog al uitweidt, verzuimt hij ook de opgaaf van andere middelen en geneeswijzen niet. Hij vermeent echter de opgegevene uitwendige (locale) behandeling het zekerste middel te zijn, en wel de cauterisering met den lapis infernalis, het zij in substantie, of in eene solutie. Intusschen doet hij ook hier wederom van zijne gematigde en niet vooringenomene denkwijze blijken, wanneer hij zegt, dat eene gewijzigde inwendige behandeling bij complicatiën en bij de specifieke oogontstekingen meer te pas komt. Ook omtrent dit laatste punt verschilt hij echter zeer van velen zijner voorgangers en ambtgenooten; wanneer hij zegt: ‘Eenige Schrijvers hebben de specifieke werking van het venusgif op de oogzieken ontkend; dan deze hebben ook waarschijnlijk de verschijnselen der syphilitische iritis niet goed gadegeslagen en waargenomen,’ bl. 87. Ondanks de gunstige uitwerking der cauterisatie bij pas ontstaande oogontsteking, schijnt bij verouderde granulatiën, in de meeste gevallen, zoo wel van de zijde des Geneesheers als van den lijder, veel geduld geoefend te moeten worden. Merkwaardig is hetgeen de Schrijver in de navolgende woorden zegt: ‘Wij hebben echter ook meermalen in ons Hospitaal kunnen waarne- | |
[pagina 581]
| |
men, dat door toevallige omstandigheden, vreemde invloeden, en voornamelijk door bijkomende ziekten (zoo als Febres catarrhales, intermittentes, Typhoideae enz.) deze oogontsteking, zoo wel in haar acuut als chronisch tijdperk, en soms bij lang bestaan hebbende granulatiën, plotseling of langzamerhand verminderde en herstelde. In deze gevallen werd die bijkomende en algemeene ziektetoestand bestreden, en werden alsdan plaatselijk voor de oogontsteking geene geneesmiddelen aangewend. Aan welken invloed moet zulks worden toegeschreven? Mijns inziens is het moeijelijk dienaangaande eene voldoende physiologische en pathologische uitlegging te geven, en zullen wij de verklaring en beslissing hiervan dus aan meer kundigen overlaten.’ Wat wij in verouderde gebreken van dien aard buiten de Hospitalen waarnemen, valt niet zoo moeijelijk te verklaren; en wordt dit vraagstuk in Noord-Braband vooral opgelost door het buitenverblijf in eene zuivere lucht, geregelde leefwijze, vermogende invloeden, die dáár niet bij uitsluiting huizen, maar welke dáár derzelver volle werking kunnen uitoefenen, omdat zij, door het wondergeloof versterkt, een' meer gereeden ingang vinden en eene onderworpene en getrouwe nakoming van het voorgeschrevene ten gevolge hebben. Het geloof doet daar meer af dan het talent. Omtrent voorbehoedende middelen bepaalt zich de Schrijver, bl. 130, met aandrang tot aanbeveling der reeds bekende. Inzonderheid vestigt hij de aandacht op de ophooping of overvulling der verblijven met menschen, als een der schadelijkste, en met volle regt. Wij hadden wel een woord gewenscht tegen het ongelukkig en onzinnig denkbeeld, om deze ziekte, behalve de maatregelen, die de geneeskundige policie en de algemeene gezondheidsleer aan de hand geven, ook nog door geneesmiddelen te willen voorkomen; eene wijze van doen, door welke sommigen, van andere verdiensten ontbloot, zich hebben getracht te doen gelden, en enkelen inderdaad zich ook eenen betrekkelijken naam verworven hebben. Wat toch kan dwazer gedacht worden, dan alle avonden de gezonde | |
[pagina 582]
| |
oogleden van geheele kompagniën met een vaak prikkelend oogmiddel te zalven, met het doel, om de heerschende Oogziekte te voorkomen!!! Tweeëntwintig waarnemingen, welke tot bl. 86 gaan, dienen ter practische staving van hetgeen de Schrijver vooraf behandeld heeft. Tot bl. 131 deelt de Schrijver nog negen waarnemingen mede, over de venerische ziekten, die het oog kunnen aandoen. Bij een gedeelte dezer waarnemingen zijn de namen der lijders verzwegen; had dit niet met allen, die onder deze rubriek bekend staan, het geval kunnen wezen? Wat doet toch hier de naam ter zake; en, gezwegen van het daardoor noodeloos gekrenkte eergevoel, welk misbruik kan hiervan niet door kwalijkgezinden gemaakt worden! De Heer snabilié leidt uit zijne Verhandeling zeven gevolgtrekkingen af. Deze oogontsteking is van vreemden oorsprong; - zij is besmettelijk; - zij wordt door opeenhooping bevorderd; - zij komt bij voorkeur bij de Infanterie voor; - zij moet in verreweg de meeste gevallen door de cauterisatie behandeld worden; - zij komt ook als zamengestelde ziekte voor, en vordert dan eene daarmede overeenkomstige gewijzigde behandeling; - zij moet steeds krachtdadig en snel bestreden worden. De bijgevoegde Platen onderscheiden zich niet als kunstvoortbrengsels, en hier en daar ontbreekt het niet aan enkele zinstorende drukfouten. De Schrijver (opdat wij er dit nog bijvoegen) had hoofdzakelijk ten doel, ook andere Militaire Artsen op zijne behandeling in de heerschende Oogziekte opmerkzaam te maken; en tot dit einde bezigde hij de vruchten van gedane waarnemingen, gedurende eenige jaren in zijne militaire geneeskundige betrekking gedaan. Waarom volgen anderen, wien het niet aan stof ontbreken kan, dit loffelijk voorbeeld niet na, al konden zij zich ook op geene zoo gelukkige uitkomsten beroemen? Vreezen zij misschien eene voor hen ongunstige beoordeeling, in tegenoverstelling van anderen? De Hospitalen te Breda en te 's Hertogenbosch waren toch de eenige niet, waar de oogzieken in getale | |
[pagina 583]
| |
zamenvloeiden; en kwamen zij ook in de eerste plaats in die gestichten, het overgroot aantal oogzieken van 1830-34 kon dáár alleen niet op den duur vertoeven. Waar zijn de vandaar verzondene gebleven? wat is er van hen geworden? waar zijn zij verder verpleegd, en waarom hoort men, behalve van de Heeren snabilié, gobel en kerst, van de overige, met de behandeling der Oogziekte bezig geweest zijnde, Heeren geen enkel woord te dezen opzigte? Men zoude nog een aantal vragen deswege kunnen doen en niet weinig gissingen daarbij voegen. Mogt in geen geval daarvan de reden te vinden zijn in hetgeen wij lazen in het tafereel omtrent het doctum en clarissimum corpus, vóór eenigen tijd opgehangen in den Gids: Beoordeelingen, 1839, 3de D. bl. 370! |
|