Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWat vooronderstelt de stichting der Christelijke Kerk door een' Gehruiste? Naar het Hoogduitsch van Dr. C. Ullmann, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Heidelberg. Te Amsterdam, bij J.C. Sepp en Zoon. 1840. In gr. 8vo. 45 bl. f :-50.Deze Verhandeling is, volgens berigt van den Vertaler, reeds in 1832, door den Schrijver in het Tijdschrift Theologische Studiën und Kritiken geplaatst, later, veel vermeerderd met twee andere, afzonderlijk uitgegeven, en heeft toen het beruchte werk van strauss slechts zijdelings, maar krachtig bestreden; en dit laatste is dan ook | |
[pagina 574]
| |
vooral de reden geweest, waarom de Vertaler het in onze taal heeft overgebragt.Ga naar voetnoot(*) Ter beantwoording van de vraag, die den wat zonderling luidenden titel uitmaakt, tracht ullmann te bewijzen, dat er vóór en na iets wezenlijks en beslissends moet plaats gehad hebben, indien er eenige waarschijnlijkheid zijn zal, dat de Christelijke Kerk kan ontstaan zijn en voortdurend bestaan heeft door het geloof aan iemand, die aan het kruis gestorven was. - Ref. is, ten aanzien van het historische gedeelte van het Christendom, over het geheel geen groot vriend van die argumenta a priori, omdat daarin maar al te dikwijls geredeneerd wordt uit hetgene, dat wij op andere gronden weten werkelijk gebeurd te zijn, maar dat, geheel afgetrokken van de ware geschiedenis, zich niet zoo ligt a priori laat construéren en demonstreren, en waarbij men zich ligtelijk toegeeft aan theoriën, waarnaar het werkelijk gebeurde dan geplooid moet worden: liever onderzoekt hij de deugdelijkheid der getuigenissen van hetgene, dat er gezegd wordt gebeurd te zijn, en maakt daaruit het resultaat op, om te weten, wat hij met de meeste historische zekerheid, of, zoo dit niet volkomen kan, hooge waarschijnlijkheid, voor waarheid te houden hebbe. - Met dit al brengt ullmann zulke dingen in het midden, die allezins overweging verdienen, en, vooral met de uitkomst vergeleken, zeer aannemelijk zijn. Zoo toont hij, vooreerst, aan, dat ‘jezus, als Stichter der Christelijke Kerk, eene geestelijk en zedelijk belangrijke persoonlijkheid moet geweest zijn,’ en dat het idée hiervan, te zijnen opzigte, uit de zucht van vergoding of verheerlijking van verdienstelijke Mannen niet kan ontstaan zijn, want dat zij zich dan in dit geval anders zou geopenbaard hebben, door de zucht tot verkleinen en verlagen, die den mensch eigen is, zou te- | |
[pagina 575]
| |
gengewerkt zijn, [tegen dit laatste zou vrij wat in te brengen zijn] en op zichzelve alle die werkingen, welke nu verhaald worden, niet zou hebben kunnen voortbrengen. - Ten andere tracht hij te betoogen, dat ‘de Gekruiste, die zoo werkte, eene onoverwinnelijke, alles overtreffende, alles doordringende kracht der liefde in zijn hart moest koesteren;’ - ten derde, dat ‘er in zijne leer eene onloochenbare kern der waarheid liggen moest’; - ten vierde, dat ‘zijne zending door buitengewone daden van Goddelijke volmagt (wonderwerken) moest bevestigd worden;’ - eindelijk, dat ‘zijn leven en werkkring niet met zijne kruisiging moest gesloten zijn, maar door eene zegevierende openbaring zijns levens en zijner werkzaamheid gevolgd worden.’ - Dit alles trekt hij nu nog eens kortelijk zamen, om de daarin gelegene bewijskracht in zamenhang te doen gevoelen, en redeneert ten slotte nog ex absurdo, door de aangevoerde punten als niet bestaande te vooronderstellen, en dan te zien, wat daaruit volgen zou. - Behoudens het boven in het algemeen over deze manier van bewijsvoering gezegde, heeft Ref. dit stukje met genoegen gelezen, en prijst het ter ernstige overweging aan. |
|