Anna van Rusland en Catharina van Oostenrijk, of de Ridders van de Teutobogische Orde. Naar het Fransch door J.P.M. Te Amsterdam, bij H. Moolenijzer. 1839. In gr. 8vo. 338 bl. f 2-90.
Het ware te wenschen, dat de gewoonte van vele boekdrukkers door allen, nagenoeg zonder uitzondering, gevolgd werd, dat namelijk de hun aangebodene handschriften, eer die ter perse gingen, ter beoordeeling aan eenig bevoegd kunstregter werden gegeven. Menig uitgever zou zich daardoor het verdriet besparen van bij de uitkomst te ondervinden, dat hij zijne moeite en kosten besteed heeft aan een werk, hetwelk aan zijne hoofdbedoeling niet kan beantwoorden. Bij de overtuiging, dat er, voor een groot gedeelte van ons lezend publiek, behoefte is aan zoogenaamd alledaagsch voedsel, zijn wij doorgaans toegevend en verschoonend in ons oordeel over werken, die onderhoudend zijn; maar dat onderhoud behoort toch niet maar te bestaan in het dooden van den tijd, om het even of dit op eene belangwekkende dan wel op eene vervelende wijze geschiedt. - Wij zijn het met den Vertaler, wel is waar, eens, dat dit werk, wat de zedelijkheid betreft, door personen van alle standen en van beider sekse, zoowel in mingevorderden als in bedaagden leeftijd, gerustelijk mag gelezen worden; maar bijzonder belangrijk door eene nuttige zedelijke strekking kunnen wij het toch ook niet noemen. En dat martinus luther ‘de stichter is geweest van eene kettersche gezindheid,’ en dat ‘de zedeleer van luther meer geschikt is voor de hartstogtelijkheden van wereldsgezinde menschen,’ zijn stellingen, die voor vele lezers geene welkome bijdrage zullen opleveren tot het aangename der lektuur. Indien de Vertaler aan betere werken, dan het thans aangekondigde, zijnen tijd in het vervolg besteedt, schrijve hij beloofden in plaats van verspraken, en zorge, dat bij de correctie voormaardste in vermaardste, of liever, zoo als daar van luther gesproken wordt, in beruchtste veranderd worde.