kort daarna aan Rec. betuigde, niet weinig werd veraangenaamd - sprak over Job I:21b. De Heer heeft gegeven enz. Het is een hartelijk woord, dat evenzeer hem vereert, wien het betreft, als hem, die het uitsprak.
Een ongenoemd Leerling van den Verscheidene zegt veel, maar niets te veel, tot 's Mans lof, in betrekking vooral tot zijne leerlingen. Het stukje is met blijkbare overhaasting geschreven. Het schetst den Leermeester echter naauwkeurig, schoon het op geene volledigheid aanspraak maakt; gepastelijk hier en daar enkele zinsneden uit 's Mans uitgegevene Leerredenen aanhalende.
Aan de Ontboezeming ontzeggen wij geene welmeenendheid; maar zietdaar ook alles!
Van de levensgeschiedenis van heringa wordt in geen dezer stukken een enkel woord gezegd. Voor de kanselvoordragt en eerste ontboezeming was dat ook minder doelmatig. Het verwondert ons echter eenigzins, dat Prof. bouman, aan wiens naauwkeurigheid zelfs niet ligtelijk eene kleinigheid ontgaat, geene levensschets aan zijne Leerrede heeft toegevoegd; te meer, daar Z.H. Eerw. toch eenige aanteekeningen geeft. Hij heeft wél gedaan met het kernachtige berigt van zijnen Ambtgenoot roijaards, in de couranten geplaatst, mede te deelen. Dat is fiksch, zonder omhaal of soppigheid, gesteld. Het is te wenschen, dat de verdiensten van den overleden Hoogleeraar opzettelijk zullen worden in het licht gesteld. De openbare meening heeft zich reeds genoeg geuit over den Man, van wien verwacht wordt, wat van hengel omtrent van voorst, wildschut omtrent roijaards heeft gedaan. Het is waar, van heringa hebben wij niet vele theologisch-wetenschappelijke schriften. Tenzij men opstellen in den Kerkelijken Raadvrager en Raadgever, tot de pastoraal betrekking hebbende, mede als zoodanig aanmerke, naauwelijks iets buiten de Prijsverhandelingen bij het Haagsche Genootschap: tot verdediging van de Christelijke Godsdienst; maar het ontbreekt niet aan bouwstof, om den Man als Godgeleerde te doen kennen. Er is onder zijne nalatenschap ongetwijfeld een rijke schat, der mede-