moet niet weder stelen: dat is het, wat men verlangen kan en verlangen moet. Ja, nog meer dan dat: de dief moet het stelen niet alleen nalaten, omdat er straffe op volgt, maar omdat het ongehoorzaamheid is aan God, den oppersten Wetgever.
In plaats van liefde tot de zonde, moet er liefde tot God, den Zaligmaker en de deugd in het hart wonen.
Blijft de zondenlust in der gevangenen hart, dan is het onverschillig, of zij in den kerker, of op vrije voeten zijn; want wáár zij zijn, zij zijn toch altijd ongelukkig. Blijft de gevangene hardnekkig verkleefd aan het kwaad, dan mag hij niet voortgeholpen worden; dat verdient hij niet, en men beleedigt daardoor den eerlijk en trouw gebleven burger.
Maar schikt zich de gevangene, bij zijn ontslag, ten goede; heeft hij de lessen en wenken, hem gegeven, ter harte genomen, dan biedt het Genootschap de helpende hand; bestrijdt de overdrevene werking van het vooroordeel, om geene gevonnisden ooit in dienst te nemen, en zoekt den gevallen broeder voor zich en de zijnen te behouden.
Eenmaal had ieder gevangene van natuur en regtswege eenen stand, eene plaats in de Burgermaatschappij. Door een misdrijf te plegen, verloor hij, door eigene schuld, die plaats, en wel voor zoo langen tijd, als zijne straf duurt. Men zal, bij terugkeering in het maatschappelijk leven, niet tegen hem, die waarlijk den goeden weg wil inslaan, zeggen: Er is voor u in 't geheel geene plaats; maar dit moet men hem zeggen: Vergenoeg u met eene mindere plaats dan vroeger; wees dankbaar, zelfs met een klein deel; acht u gelukkig, als gij weder met eenige genegenheid wordt opgenomen, en versmaad vooral den kleinen bijstand niet, dien men u aanbiedt.’
Wie erkent hierin niet de taal van rede en Godsdienst; die van het gezond verstand en eene wijselijk bestuurde menschenliefde, welke, vrij van overdrijving, de waarheid verkondigt, gelijk deze op den gulden middelweg alleen te vinden is?
Gedurende zestien jaren wijdde de waardige suringar zijn leven aan de zaak der gevangenen, en bezocht hij de meeste gevangenissen in het noordelijk en middendeel van Europa; het is alzoo geenszins te verwonderen, dat hij met kennis van zaken over een zoo aangelegen onderwerp kan