deze vernieling ontsnapt. Op den 23 September verzochten de burgers pajot en parsiel, dat hun 70,000 pond beschreven papier uit het Archief geleverd mogt worden, ten einde daaruit wit papier te vervaardigen, opdat alzoo het oude linnen tot het maken van pluksel bespaard mogt blijven. In Maart van het volgende jaar geboden billaud-varennes en collot d'herbois aan het bestuur van het departement Côte d'or, alle stukken, boeken en papieren, die tegen de grondbeginsels der vrijheid en der rede gekant waren, te verzegelen. Wel is waar had de Minister van binnenlandsche zaken reeds in 1793 Deproefd, deze vernielingen te stuiten; maar hoe weinig zulke bevelen in acht genomen werden, blijkt onder anderen daaruit, dat men den 20 Februarij 1794 14,000 pond parkement naar Toulon zond, om daarvan kardoezen voor zwaar geschut te vervaardigen, en den 12 Maart weder 13,400 pond parkement, tot hetzelfde oogmerk, naar Auxonne. Eindelijk werd in 1796 bij eene wet bevolen, dat al deze soort van papieren in de hoofdplaats van het departement bijeengebragt moesten worden; maar reeds de bijeenverzameling geschiedde onordelijk, en de bewaring was hoogst onachtzaam en zorgeloos. Hetgeen echter nog veel grootere en meer omvattende vernieling veroorzaakte, was een in Januarij 1796 gegeven bevel, om de nuttelooze papieren te verkoopen, waarbij aan onwetendheid en ontrouw de ruimste gelegenheid verschaft werd, om de verzameling van derzelver beste schatten te berooven. Destijds werden 1,849 pond der voor geschiedenis en kunst belangrijkste papieren in 13 kisten naar Parijs gezonden, en reeds den 21 Maart 1796 werden 66,635 pond van zoodanige archiefstukken verkocht. Den 14 Augustus 1797 verkocht men 14,912 pond; in de jaren 1810, 1811 en 1813 weder 4,000 pond, en nog in Junij 1828 niet minder dan 8,000 pond dezer soort van
papieren. Te Dyon stookten in Maart 1814 de geallieerde troepen hunne wachtkamers met zulke geschriften, en den 9 Maart 1818 ontdekte de Plaatskommandant het spoor van een