Ontboezeming wegens eene aangedane grieve.
Dat men soms met smart en grieven
In dit leven kampen moet;
Dat miskenning en verachting
't Bloed vaak opwaarts stijgen doet,
Dit zal vast geen mensch betwisten,
Evenmin de Jood als Christen,
Scyt, Barbaar of Ottoman;
Welk een' rang hij moog' bekleeden,
Rijk, of arm in kundigheden,
Ieder krijgt zijn deel er van.
Maar niet altijd drukt de smarte
Van miskenning even zwaar;
Ieder voelt zichzelven 't beste;
'k Werd dit onlangs nog gewaar.
'k Wil het daarom niet verhelen,
Maar het andren mededeelen;
Dit vermindert steeds ons leed;
'k Weet ook zeker, dat mijn smarte
Ieder zeer zal doen aan 't harte,
Als hij slechts mijn grieve weet.
'k Oefende in mijn kindsche jaren
Mij in wetenschap en kunst,
En ik deelde, door mijn vordring,
Spoedig in mijns meesters gunst.
Bij 't vermeerdren mijner jaren
Werd ik vlugger, meer ervaren;
'k Zag mijn werkkring uitgebreid;
| |
't Werk van onderscheiden takken,
Werden mij nu voorgeleid.
'k Mogt daarin naar wenschen slagen,
'k Werkte staag met nieuwen lust,
En verzuimde bij mijn studie
Menigmaal een uurtje rust.
Ik doorkroop de wijsheidszalen,
Wroette in onderscheiden talen;
Hoog- en Neêrduitsch, Fransch, Latijn,
Engelsch, Spaansch, niets werd vergeten;
Grieksch, Hebreeuwsch zelfs moest ik weten,
Vreemd niet in 't Arabisch zijn.
Nu hield Godsdienst, Wijsbegeerte,
Regtsgeleerdheid, Medica,
Dan Geschied- en Aardrijkskunde
Mij onledig, vroeg en spâ;
Zou ik al de kundigheden,
Waar 'k mijn' tijd aan ging besteden,
Noemen, ik had nooit gedaan;
Dus genoeg, zoo is mijn leven,
Onder werken, zwoegen, streven,
Zou men nu ook niet verwachten,
Dat men eerbied voor mij had,
Mijn verdiensten hoog waardeerde?
Ach, niets minder toch dan dat!
Hoor, hoe men mij onlangs eerde,
Mijn geleerdheid recenseerde,
Schoon wel negen talen rijk!
'k Was - het sloeg mijn' moed te pletter -
(Mijn beroep is Letterzetter)
Een machine slechts gelijk!
Sneek, 19 Maart 1839.
J.K. Letterzetter. |
|