| |
Lof der ligtgeraaktheid.
Wie slaat niet met opmerkzame blikken de gevoelige bewegingen van het kruidje roer mij niet en andere sensitive planten gade? Menig bezoeker van een' uitgestrekten plantentuin zoekt daarnaar bij voorkeur, vermaakt zich met het telkens aanraken der teedere blaadjens, en maakt de omringenden op hunne plotselinge sluiting opmerkzaam.
Hetgene men opzoekt en met welgevallen gadeslaat keurt men niet af, en inconsequent zou het wezen, in
| |
| |
menschen af te keuren, wat ons in onbezielde planten behaagt.
Vreemd is het mij dan ook altijd voorgekomen, dat men gewoon is de Ligtgeraaktheid, indien al niet onder de stellige ondeugden, althans onder de beklagelijke verkeerdheden en dwalingen te rangschikken, en het wordt tijd, aan dit vooroordeel perk te stellen.
Gereedelijk gevoelt men, dat hier de rede niet slechts is van dat zelfgevoel, hetwelk algemeen als betamelijk wordt aangemerkt, en dat geene kwaadwillige krenking van onze eer en dierbaarste belangen toelaat, maar inzonderheid van die susceptibiliteit, welke den teedergevoeligen, in elk woord, in iederen blik en in elke beweging dergenen, met welke hij in aanraking komt, ja soms evenzeer in hun zwijgen en niet handelen, eene beleediging, eene krenking doet vinden.
Deze Ligtgeraaktheid nu komt mij voor, het individu tot eer, der Maatschappij tot veelzijdig voordeel te strekken.
Wie is wel meer veracht en inderdaad verachtelijker, dan een ongevoelig mensch? Zelfs voor den grooten booswicht wordt ons medelijden opgewekt, zoodra wij slechts één sprank van menschelijk gevoel in hem ontwaren; het gemis daarvan doet ons hem, als eenen verstokten verworpeling, aan zichzelven en zijn lot overlaten. Is Ongevoeligheid alzoo eene afgrijselijke ondeugd, de Gevoeligheid is de daartegen overstaande beminnelijke deugd; het beminnelijke en bewonderenswaardige eener deugd neemt toe naarmate van hare meerdere ontwikkeling en verfijning; de Ligtgeraaktheid, welke wij te regt verdedigen, is de hoogste graad van Gevoeligheid; immers noemt men hem of haar, die er mede begaafd is, ten uiterste gevoelig; en zouden wij dan iemand, bij wien eene deugd zich in de hoogste mate ontwikkeld heeft, laken en ontwijken? Neen, prijzen en zoeken wij den zoodanige veeleer!
Want dit verdient hij, niet slechts om zijne eigene
| |
| |
voortreffelijkheid, maar ook om de genoegens en voordeelen, die hij der menschelijke zamenleving aanbrengt.
Wat kan meer eentoonig en vervelend bedacht worden, dan een huisgezin of eene familie, (gelukkig zijn ze niet talrijk!) waar eene volstrekte eenstemmigheid, een volkomen begrijpen en toestemmen van aller goede bedoelingen heerscht? Zulk een gezin of familie heeft al het eentoonige van een uurwerk, zonder er het nut van aan te brengen. Echter, dat die slaperige eenstem migheid door de stellige ondeugden van een of meer der leden verstoord zou worden, dit heeft te veel gevaar in, dan dat ik het wenschelijk zou durven noemen. Neen, de deugd der Ligtgeraaktheid is het, die er ons van verlossen kan. Stoffeer het tafereel, dat gij u van gezin of familie maakt, met een of twee ligtgeraakte figuren; een huisvader of eene huismoeder, een zoon of eene dochter, een broeder of eene zuster, een neef of eene nicht, - terstond verkrijgt gij overal licht en bruin, leven en beweging; uw tafereel wordt hoogst interessant. Trachten wij zulks met een voorbeeld op te helderen. - ‘Een allerbraafst gezin, de van b**s.’ - ‘Ja, jammer maar, dat de oudste zoon pieter en zijne zuster jetje zoo ligtgeraakt zijn.’ - In het geheel niet jammer; juist zij zijn het, die zooveel goeds in huis stichten. Beide moeten als glas behandeld worden, 't is waar; maar juist daardoor oefenen zich dan ook de overige huisgenooten in die loffelijke omzigtigheid in spreken en handelen, in die inschikkelijke toegevendheid, welke hart en verstand beide zoozeer tot eere verstrekken. Wie wordt niet verstoord op den lomperd, die iedereen tegen het lijf loopt en op de teenen trapt? De huisgenooten nu van pieter en jetje van b*, geoefend in het ontzien van deze, die zoo ligt wanen op de teenen getrapt te worden, zullen zich wel wachten iemand anders te beleedigen.
Naauwlettende opmerkzaamheid is een der zekerste middelen tot bevordering onzer menschenkennis. In het
| |
| |
huis van van b* worden de opmerkingen reeds in den vroegen morgen aangevangen. Alles ziet naar de kamerdeur, om te weten, of pieter en jetje niet met het verkeerde been ten bedde zijn uitgestapt; zoo ja, de sympathie der blikken uit stilzwijgend het: ‘'t is weêr mis!’; het binnensmonds gebrom van den eersten, het wassenbeeldig zwijgen der laatste, spoort aan tot menschwaardig nadenken, wat thans weder de oorzaak der bespeurde gemelijkheid wezen moge. Bij de eerste voegzame gelegenheid wordt hierover raad gehouden; na eenig over en weder spreken is men het eens, dat de jongste zuster, den vorigen avond, broeder pieter, naar diens meening, in zijne deftige houding heeft nagebootst, en dat de huisvader iets van een neuswijs meisje verteld heeft, hetwelk door Jufvrouw jetje als een zet op haar is aangemerkt. Zulk een onderzoek naar oorzaken en gevolgen is eene theoretische oefening, die tegen de gewone ontbijt-praatjes in een volkomen eenstemmig huisgezin ruim kan opwegen; en het gewone resultaat dier conferentie: ‘laat het maar loopen!’ behelst een schat van levenswijsheid, waarlijk goedkoop genoeg voor een paar toegesnaauwde woorden van pieter en een zuur gezigt van jetje ingeruild.
Wij zouden te breedvoerig worden, indien wij de gedragingen van dit gezin, omtrent zijne zoo gevoelige leden, gedurende een' geheelen dag, of op den duur, wilden nagaan, en daarbij aantoonen, hoe ook de dienstboden daardoor in onderwerping worden geoefend, uit vrees van zich het misnoegen der jongelieden op den hals te halen. Liever willen wij den kring verruimen, en zoo kort mogelijk eenige voordeelen opsommen, door hunne Ligtgeraaktheid aan anderen, ja somtijds aan de geheele Maatschappij, verschaft.
Jufvrouw jetje, door hare sekse tot meer beperkten kring dan haar broeder bepaald, kan zeker niet zoo algemeen ten goede werken, als wij straks van dezen zien zullen. Nogtans verheugt het ons reeds dadelijk, dat haar trouwe Arts, indien zij niet zoo ligtgeraakt
| |
| |
ware, ettelijke guldens jaarlijks minder verdienen zou. Want de vapeurs, het koortsig gevoel, en wat haar meer moge overvallen, wanneer zij zich beleedigd acht, vereischen niet zelden zijne dadelijke hulp, waardoor ook de Artsenijmenger zijn bescheiden deel erlangt.
In den kring harer jeugdige vriendinnen wordt doorgaans niet veel gewigtigs behandeld; de gesprekken, hoewel onberispelijk, zijn daar doorgaans luchtig en schertsend. Maar hare tegenwoordigheid stemt tot meerderen ernst, tot oefening in die stemmige bedachtzaamheid, maar al te weinig aan jonge Dames eigen; want daar zij doorgaans de scherts op zich toepast, wordt dat kinderachtig schertsen en lagchen weldra verbannen, en maakt voor deftige troniën plaats.
Schenkt zij eenmaal hand en hart aan eenen echtgenoot, welk benijdenswaardig geluk toeft niet dezen! Dagelijks zal hij de teedergevoeligheid zijner wederhelft bewonderen; dagelijks nieuwe aanleiding vinden, om haar zijne onbaatzuchtige liefde te betoonen, wanneer hij, door herhaalde betuigingen, door honderde kleine tegemoetkomingen, door talrijke lieve geschenken en verrassingen, pleisters op de wonden leggen moet, haar gevoelig en ligtgeraakt hart door een' niet vriendelijk genoeg gekeurden blik, door een niet zacht genoeg uitgesproken woord, door het onberaden afslaan van eenig verzoek toegebragt. En dan die lieve, die schilderachtige tooneeltjes van verzoening, van wier treffende bekoorlijkheid zich altijd eenstemmige echtgenooten geen denkbeeld vormen kunnen!
Keeren wij tot pieter weder. Daar wij hem reeds als jongeling onder zijne huisgenooten aanschouwd hebben, zullen wij hem nu in wat verder gevorderden leeftijd gadeslaan. Hij is eenen werkkring, met zijnen stand en opvoeding overeenkomstig, ingetreden. De minder gevoelige is, in elke betrekking, aan velerlei laagheden blootgesteld, het verdragen waarvan hem tot schande verstrekt. Pieter duldt laagheden noch beleedigingen; de minste vermoede krenking van zijne eer vordert
| |
| |
vergoeding. Een bloedig tweegevecht, door hem gevorderd, geeft, terwijl het hem die vergoeding verschaft, de schoonste stof tot belangrijke algemeene gesprekken, tot belangwekkende verhalen, die het lezend publiek de haren te berge doen rijzen, - en welke andere verhalen wekken thans wel algemeener belang! - of tot een regtsgeding, waarmede sommige dagbladen gansche kolommen vullen kunnen. Hij treedt als schrijver op; een verwaten Recensent, (lomperd, betweter, duisterling, enz. in de taal der beleedigde Auteuren) vermeet zich, eenige aanmerkingen op zijn werk te maken; eene schitterende Antikritiek doet alles van pieter b* spreken, en schenkt het Publiek de gelegenheid tot vergelijken, wikken en wegen van gevoelens, eene tot opscherping van het vernuft en vermeerdering van kundigheden zoo onwaardeerbare oefening. Dan, hierbij bepaalt het algemeen voordeel zich welligt niet. Pieter of een zijner vrienden, billijk met hem verstoord, stelt zich aan het hoofd van een nieuw Tijdschrift, onpartijdiger, bondiger, smaakvoller enz. dan al de tot hiertoe bestaande, en voorziet daardoor in eene ‘dringende en tot hiertoe onvervulde behoefte van het beschaafd Publiek,’ - of althans der beurs van zichzelven of van den Uitgever.
Wij zijn er op verre na nog niet. Onze fijngevoelige jonge man zoekt, in de volle overtuiging zijner zeldzame bekwaamheden, tot eenig eervol en voordeelig ambt te geraken. Zijne pogingen mislukken, en, terwijl de slaperige phlegmaticus zich daarin schikken, en tevreden wezen zou met in eene minder schitterende loopbaan nuttig voor zich en anderen te wezen, wordt pieter Opposant, valt lage en hooge Besturen openlijk met vinnigheid aan, verwerft zich een' geduchten aanhang, doet den Staat op zijne grondvesten schokken, bewerkt welligt eene Omwenteling. Aan zijne Ligtgeraaktheid heeft dan tijdgenoot en nageslacht nieuwe, schitterende bladen in 's Lands geschiedrollen te danken; zijne Ligtgeraaktheid wekt het Volk uit die eenzelvige tevredenheid met het bestaande, uit die slaperige
| |
| |
gerustheid, die de Natiën ontzenuwt. Het vuur des opstands slaat naar elders over, - de Wereld verkrijgt, ten gevolge van den schok, door hem gegeven, eene nieuwe gedaante, - en wat is wel schooner, dan het nieuwe! Alzoo - - - -
Ik zocht een slot voor mijn Vertoog, maar kon er niet opkomen. Daaraan heeft de Lezer die, aan de te regt beroemde Engelsche humoristen ontleende - - - - te danken, waarin men hen gemakkelijker dan in hun humor kan evenaren. |
|