Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe vlugt van Karel den II.Nadat Koning karel de I op het schavot zijn leven verloren had, ondernam, gelijk bekend is, zijn oudste zoon, naderhand de tweede van dien naam, zijnen ridderlijken togt, om de partij te bestrijden, die zijnen vader van den troon gestooten had. De slag bij Worcester, op den 3den September 1651, besliste nogtans, ook in dezen tweeden kampstrijd, wederom ter gunste der Republikeinen. In dit gevecht vermogt karel slechts 12000 man, meest Schotten, den 30000 man sterken vijand tegenover te stellen; maar ondanks deze meerdere sterkte zijner tegenpartij, en hoezeer dezelve door den krijgskundigen cromwell werd aangevoerd, liet zich de Prins, die toen eerst 20 jaar oud was, niet dan na de dapperste tegenweer uit het veld slaan. Wat hij ook later, als Koning, moge geweest zijn, bij deze gelegenheid echter ontwikkelde hij al de eigenschappen, vereischt in eenen Prins, die zijn leven op het winnen eener kroon zet. Zelfs toen reeds al de hoop op een' goeden uitslag des krijgs verdwenen | |
[pagina 89]
| |
was, en zijne troepen in wilde vlugt de straten van Worcester bedekten, deed hij nog eene laatste krachtige poging om hen te herzamelen, en toen hij eindelijk zag, dat alle aansporing vruchteloos was, riep hij: ‘Zoo schiet mij dan liever neder, dan mij het ongeluk van dezen dag te laten overleven!’ Bijna met geweld moesten zijne vrienden er hem toe brengen, de stad te verlaten en voor den zegevierenden vijand te wijken. Wat nu, na deze overwinning, van hem geworden was, bleef langen tijd een raadsel. En bijna alleen door een wonder had hij aan des vijands handen kunnen ontkomen; want cromwell, wiens arendsoog reeds in de verte op de kroon gevestigd was, spoorde als een bloedhond den ongelukkigen Koningszoon na, die tusschen hem en het doel zijner staatzucht stond. Er werd een prijs van duizend pond sterling op zijn hoofd gezet, en allen, die zich verstouten mogten hem eene schuilplaats te verleenen, werden met de strenge straf van hoogverraad bedreigd. Afdeelingen krijgsvolk, te paard en te voet, doorkruisten onophoudelijk de om het slagveld gelegene oorden in alle rigtingen; terwijl kust en havens in dien omtrek allernaauwkeurigst bewaakt werden. Desniettemin was er geen spoor van zijne vlugt te ontdekken, en even min kon men te weten komen, waar de Koning (karel was tot Koning van Schotland gekroond geworden) eene wijkplaats gezogt mogt hebben, ofschoon men omtrent het lot van bijna al de overige personen van eenig aanzien uit de rijen der Koningsgezinden zekere berigten had. En nu werd nog verscheidene weken lang de Koning des te ijveriger nagespoord, omdat men stellig meende te weten, dat hij Engeland niet verlaten had. Inderdaad was het ook slechts onder de dreigendste gevaren, en door grootmoedige zelfopoffering van den kant van verscheidene personen, den Koning mogelijk geweest, midden door de digte drommen zijner vijanden te ontsnappen. De zijde der stad Worcester, aan welke de aftogt gebeurde, bragt de vliedenden op den grooten weg naar het noorden, en op dezen weg joegen zij een tijdlang voort, zonder te weten waarheen, en alleen om den vijand zoo ver mogelijk achter hen te laten. Gedurende den nacht na den beslissenden slag ontmoette karel eene afdeeling der Schotsche ruiterij, die zich rondom hem geschaard had, doch te zwak geweest was, om hem gedurende de krisis van nut te kunnen | |
[pagina 90]
| |
zijn, en die nu veel te talrijk was, om den vijand te ontkomen. Derhalve scheidde zich de Koning van dit paardenvolk, en, slechts door weinigen zijner getrouwen verzeld, nam hij den regtstreekschen weg naar Derbyshire, alwaar, gelijk de Graaf van derby hem verzekerde, eene veilige schuilplaats voor hem te vinden zou zijn op den huize Boscobel, een der landgoederen van dien Graaf, die kort daarop zelf in hechtenis genomen en ter dood gebragt werd. Nadat zij tot des ochtends toe voortgereden waren, bereikten zij in de eerste plaats Whiteladies, eene andere aan het huis Derby toebehoorende landbezitting, niet verre meer van Boscobel. Te Whiteladies vertoefde de Koning, hoe afgemat hij ook was, slechts een klein uur; maar, terwijl hij zich hier bevond, poogde men zijne vlugt door eenige verkleeding te hulp te komen, zoo als zij, die hem verzelden, dezelve tot zijne redding het dienstigst oordeelden. Hier werd hij, zegt een oud handschrift uit dien tijd, van zijnen vorstelijken dos ontbloot; men sneed hem het haar af en deed hem eene boerenkleeding aan; terwijl zijne geleiders ook zijn aangezigt en zijne handen onkenbaar poogden te maken en hem ook nog eene houthakkersbijl op den schouder gaven, om zijne vermomming te voltooijen. Nadat dit gedaan was, namen diegenen zijner vrienden, die in het geheim waren, met tranen in de oogen van hem afscheid, en reden allen van Whiteladies weg, zonder dat ook zij nog wisten, waarheen zij zich wenden moesten. De Koning zag zich thans aan de hoede van vier gebroeders toevertrouwd, penderel geheeten; mannen, wien hunne onverzettelijke trouw eene eervolle vermelding in de geschiedenis verworven heeft.Ga naar voetnoot(*) Hun zwager yates voegde zich mede bij hen, niet minder vast dan de penderel's besloten hebbende, zijnen Koning op dezen weg van gevaar met raad en daad bij te staan. Nadat de Koning van zijne vrienden afscheid genomen had, werd hij door zijne gidsen | |
[pagina 91]
| |
naar het digtste gedeelte van het bosch geleid, en het was ook hoog tijd; immers reeds spoedig ware de vijand hem op het spoor geweest: naauwelijks een half uur was verloopen, of de hem vervolgende vijandelijke ruiters kwamen te Whiteladies aan, en doorzochten het huis. Dat hij hier slechts ter naauwernood ontkomen was, bleef den Koning zelven niet verborgen; want zijne geleiders hadden zich op onderscheidene punten verdeeld, van waar zij naar alle kanten 's vijands nadering konden gadeslaan. Middelerwijl had de koninklijke vlugteling zijne rustplaats onder een boom genomen, werwaarts een der broederen, aan wien men den naam van den trouwen richard gegeven heeft, hem geleid had. Vermoeid, gelijk hij was, zou hij hier reeds eene dragelijke legerstede gevonden hebben, ware het niet, dat de aanhoudende regen hem belet had op het veldbed uit te rusten, hetgeen richard's zorg hem had weten te verschaffen. Terwijl hij in dezervoege voor het oogenblik aan het gevaar onttrokken scheen, was ook de moeder en zuster der penderel's aangekomen, spijs en drank voor hem medebrengende. Toen zij hem zag, zonk de oude vrouw op hare knieën, en dankte God, dat Hij hare zonen uitverkoren had, om hunnen Koning uit het midden van deszelfs vijanden te redden. In dit woud bleef de Koning dien geheelen dag (den 4den September) tot negen ure des avonds, toen hij, aan de hand van richard penderel, zich weder op weg maakte, en, op raad van dezen, zijne rigting dwars door Staffordshire nam, om een klein vlek in Shropshire, Madely genaamd, en dat niet ver van de Severn lag, te bereiken, hopende aldaar verscholen te kunnen blijven, tot dat het hem mogelijk zou zijn de kust te verlaten. Niet dan met de uiterste inspanning en moeite gelukte het hem tegen middernacht op dit verhoopte punt van rust en verkwikking aan te komen. Het huis, waar de vlugtelingen aanklopten, was dat van eenen geestelijke, wolf genaamd, die, hoezeer koningsgezind, hun terstond bij het binnenlaten verklaarde, dat hij geen oogenblik voor hunne veiligheid kon instaan, vermits twee regementen in het dorp gelegerd waren, om de Royalisten te bewaken, en dat nog zoo even zijn huis als verdacht doorzocht geworden was. Derhalve zag de Koning zich gedwongen, met zijnen leidsman nachtkwartier in eene hooischuur te nemen, waar zij den dag van den 5den Sep- | |
[pagina 92]
| |
tember bleven, tot dat het donker begon te worden. Middelerwijl had hun gastheer alles in het rond opgenomen, en bevonden, dat alle schuiten weggebragt waren, en elke brug, die over de Severn voerde, scherp bewaakt werd. De Koning en diens gids waren dus genoodzaakt, voor dien nacht hunne toevlugt wederom in de nabuurschap van Boscobel te zoeken. Des anderen daags, den 6den September, 's morgens vroeg, terwijl de Koning in de struiken van het bosch verborgen zat, - want het was veel veiliger, zich gedurende den dag in het bosch op te houden, dan in eenig huis, uit hoofde der menigte soldaten, die overal in de woningen rondsnuffelden, - ‘bemerkte hij,’ verhaalt clarendon, die dit relaas uit den eigen mond des Konings had, ‘eenen anderen man, die op een' eikenboom geklouterd was. Op 's Konings verlangen klom hij naar hem af, en toen bleek het, dat hij een gevlugte Kapitein der Royalisten was, met name careless. Hij haalde den Koning over, om, daar het voor hem hoogst gevaarlijk geweest zou zijn het bosch te verlaten, op den boom te gaan zitten, waar hij zelf te voren gezeten had, en waar de takken zoo digt met loof bezet waren, dat hij er veilig voor ontdekking zijn kon, aangemerkt op onverdachte plaatsen, gelijk hier, niet ligtelijk zoo naauwkeurig onderzoek zou gedaan worden. De Koning volgde dezen raad, en klom, met bijstand van den ander', in den boom, waarna hij op zijne beurt dezen medgezel hielp hem na te klauteren, en beide hier den geheelen dag bleven doorbrengen. Het is zeer waarschijnlijk, dat deze zelfde dag over karel's lot beslist zou hebben, wanneer niet dit zoogenaamd toeval hem gered had. Want, terwijl hij met careless op den boom zat, zagen zij uit hunnen schuilhoek niet alleen van tijd tot tijd de Engelsche roodrokken, die bezig waren hen te vervolgen, in hunne nabijheid voorbijgaan, maar zij werden ook nog vele andere lieden gewaar, die met een dergelijk oogmerk het bosch doorkruisten, en hoorden, hoe deze met elkander spraken, wat zij met den Koning beginnen zouden, wanneer zij hem vonden. Eenigen der getrouwe penderels hielden middelerwijl de wacht, en gaven zich den schijn, alsof zij met houthakken bezig waren, doch hadden vast besloten, als het op het uiterste kwam, hun leven voor den Vorst in de bres te stellen. Evenwel deze dag ging zonder ongeval voorbij, en karel vlood naar Bosco- | |
[pagina 93]
| |
bel, om er den nacht door te brengen. De boom, welken hij verlaten had, droeg naderhand den naam van den Koningseik, en is later letterlijk aan stukken gescheurd, om zijnen aanhangeren gedachtenisblijken aan dit merkwaardige geval te leveren. Op Boscobel-house vond karel zich goed geborgen, en bragt er in volle veiligheid en gemak den nacht op den 7den, als ook bijna den geheelen volgenden dag (die een zondag was) door; doch wat hemzelven betrof, was hij er in niet geringen angst, want hij begreep, dat hij zich nog altijd binnen eene streek gronds bevond, welke zijne vijanden gedurig weder op nieuw doorzochten, daar zij wisten, dat hij er zijn moest, en verzekerd waren, hem eindelijk te zullen vinden. Nogtans vatte hij weder moed, toen hij des zondags avonds door john penderel eenige regels schrift van Lord wilmot's hand ontving, die hem noopte, bij hem te Moseley (in Staffordshire) te komen, waar hem eene veilige vrijplaats wachtte, en waar reeds alles in gereedheid gebragt was, om hem tot het volkomen gelukken zijner verdere vlugt behulpzaam te zijn. De Lord verwierf zich bij deze gelegenheid met volle regt den naam van een' man van eer, daar hij zijne eigene veiligheid geheel en al veronachtzaamde en uitsluitend op het welzijn van den Koning bedacht was, die ook inderdaad slechts daardoor eenig en alleen gered werd. In den nacht van den 7den op den 8sten vlood de Koning van Boscobel naan Moseley, begeleid door de onvermoeide penderels. Ook ditmaal had hij het slechts aan een gelukkig toeval te danken, dat hij de handen zijner vijanden ontkwam; want reeds den volgenden dag kwamen achter elkander twee detachementen ruiters naar Boscobel en doorzochten alle hoeken van het huis; doch de vogel was gevlogen. Bij deze nachtreis naar Moseley reed de Koning op een oud, afgereden trekpaard, en echter was hij blijde het te hebben, vermits zijne voeten door de vlugt naar en van Madely en de overige vermoeijenissen sterk gezwollen en stuk gegaan waren. Desniettemin pasten de Koning en zijn knol, wat het uiterlijke betreft, volkomen bij elkander; want zijne garderobe bestond slechts uit een vest en broek van grof en afgedragen laken, een oud en morsig lederen wambuis, groene kousen met gaten, zware half versletene schoenen, een' gescheurden grijzen hoed zonder voering of lint. In deze verkleeding reed de Koning, omgeven door zijne zes ge- | |
[pagina 94]
| |
trouwen, - want ook hun zwager yates was medegereden, - twee voorop, twee achter hem en een ter wederzijden, allen gewapend en allen bereid, om iedere verhindering, welke zich mogt opdoen, zelfs met opoffering van hun eigen leven, te overwinnen. Er is ook nog eene aardige anecdote, die nopens humphrey penderel van dezen togt verteld wordt. Toen namelijk de Koning zich beklaagde, dat de draf van het oude paard zoo geweldig stootte, hernam humphrey: ‘Maar bedenk dan toch, mijn Koning, dat uw ros den last van drie Koningrijken op den rug draagt!’ - Behouden kwamen zij te Moseley aan, waar de bezitter, die whitgreave heette, als ook Lord wilmot, gereed stonden, om Z.M. te ontvangen. Een oud handschrift, hetwelk narigten omtrent 's Konings bezoek te Moseley behelst, is onder de papieren van dat huis wedergevonden, en in het Gentlemans-Magazine voor Julij des jaars 1789 door den druk medegedeeld. In dit stuk leest men onder anderen: ‘Toen de Koning, met de hem verzellende penderels, voor de poort van Moseleyhouse aankwam, was hij in kleeding zoo zeer aan de overigen gelijk, dat ik hem niet wist te onderscheiden.’ Nadat echter de Koning in eene kamer geleid was, werd whitgreave binnengeroepen, en de Lord sprak tot hem: ‘Deze heer hier is uw heer en meester, de meester van mij en van ons allen, welken wij gehoorzamen en volgen moeten.’ - Toen nu de Koning zich weder eenigzing hersteld het oord bezigtigd had, alwaar hij in geval van nood eene schuilplaats voor zijne vijanden zou kunnen vinden, en hetwelk whitgreave, die tot de Koningsgezinden behoorde, reeds vroeger tot verberging van hemzelven bestemd had, vatte hij weder frisschen moed, en verklaarde, dat, zoo hij slechts aan het hoofd van 10000 man stond, hij van voren af aan den strijd om zijn gebied zou wagen. Karel hield zich te Moseley twee dagen lang op. Vóór hij het nog verliet, was hij wederom als door een wonder aan de nasporingen zijner vijanden ontsnapt. Zij hadden namelijk thans het stellig berigt bekomen, dat hij, na den slag, te Whiteladies geweest was, en, hierdoor aangezet, hadden zij hunne vervolging met nieuwen ijver hervat. Derhalve onderging Moseley, even als de andere sloten, den 9den een bezoek der soldaten. Gelukkigerwijs was men van hunne nadering nog tijdig genoeg ver- | |
[pagina 95]
| |
wittigd geworden, om den Koning verborgen te houden tot dat het gevaar voorbij was. In den nacht van den 10den gelukte het aan karel, om van Moseley naar Bentley te geraken. Dit was een nabijgelegen landeigendom van Kolonel lane, eenen Royalist, denzelfden, die het vroeger vermelde plan tot het ontkomen van den Koning aan de hand gegeven had. De zuster van dezen Kolonel had een' pas voor zich en haren bediende, om een' harer verwanten, zekeren Heer norton, te Bristol te gaan bezoeken. De kust te bereiken, moest natuurlijk den Koning het meest aan het hart liggen; derhalve sprak men thans af, dat hij de rol van dien bediende op de reis vervullen zou. Hoe groot het gevaar ook was, in het openbaar, bij dag en vele mijlen ver, midden door de vijandelijke krijgsmagt te trekken, stemde hij evenwel in dit plan. Hij verwisselde diensvolgens het boerenpak, dat hij tot nog toe gedragen had, met een' gewonen livereirok, en spoedde zich den 11den te paard van daar, met zijne voorgegevene gebiedster, die door eenen neef, den Heer lascells, verzeld werd, achter zich. Na eene reis van drie dagen bereikten zij behouden het huis van den Heer norton, zonder dat hun eenige verhindering hoegenaamd overkomen was, niettegenstaande zij honderden van menschen ontmoet hadden, die den persoon des Konings naauwkeurig kenden, en voor welke het niets vreemds of ongeloofelijks geweest zou zijn, hem te dezer tijd in zulk eene verkleeding te zien. Bij den Bristolschen bloedverwant aangekomen, ging karel, zelfs ten aanzien van den heer des huizes, door voor william, den bediende van Mejufvrouw lane, en om zich zoo veel mogelijk aan alle nieuwsgierige blikken te onttrekken, wendde hij ongesteldheid voor, en verliet zijne kamer niet. Miss lane, zeggende dat haar vader boven alle andere bedienden op hem gesteld was, trok zich zijnen toestand zorgvuldigst aan. Een- of tweemaal bragt zij zelve hem zijn eten; doch daar zij, zonder opzien te verwekken, dat niet altijd kon doen, droeg men zulks eens aan den huisknecht op, en niet weinig zeker schrikte de Koning, toen deze man op de knieën viel, en met tranen in de oogen uitriep: ‘Wat ben ik verblijd, uwe Majesteit te zien!’ Na een oogenblik bedenkens begreep de Koning, dat het raadzaamst zijn zou, den genen, die hem dus herkend had, tot zijnen vriend te maken; en hij heeft ook geene reden gehad, | |
[pagina 96]
| |
om over dit besluit berouw te gevoelen, daar de zorg van dien bediende hem voor ontdekking van den kant der overige huisgenooten beveiligde. Het ontworpen plan bragt mede, dat Miss lane, in geval er zich geene gelegenheid, om ter zee te vertrekken te Bristol mogt opdoen, aan den Heer torton zou zeggen, dat haar voornemen was, alvorens naar huis te keeren, nog eenen anderen vriend in Dorsetshire te bezoeken, om op deze wijs weder een ander punt der kust te bereiken. Tot uitvoering van dit plan bood zich weldra eene gunstige omstandigheid aan, en den 18den September had karel, zonder herkend te worden, het huis van een' zijner vrienden, den Kolonel wijndham, bij Sherborn, in Dorsetshire, gelukkig bereikt. Wilmot, die den Koning uit Bentley nagereisd, en, schijnbaar onbezorgd, met eenen valk op den arm, den geheelen weg over gereden was, eene onderneming, welke hemzelven, zoo wel als zijnen heer, uiterst gevaarlijk had kunnen worden, voegde zich in wyndham's huis weder bij hem, om te beraadslagen, wat nu verder ondernomen behoorde te worden. Ofschoon zij zich thans hier in de nabijheid der zeekust bevonden, konden zij er des te minder op veiligheid rekenen, vermits de tegenpartij juist te dezer plaatse veel aanhangers telde, en geheel de bevolking, vriend zoo wel als vijand, zich nog altijd met het onbekende lot des Konings bezig hield. Na menige vruchtelooze poging vond Kolonel wyndham eindelijk te Lyme Regis een schip, hetwelk hij huurde, om eenen Edelman met deszelfs bediende (den Koning en wilmot) naar de Fransche kust te brengen. Plaats en tijd der inscheping werden thans nader afgesproken, en, om zoo veel mogelijk opzien of verdenking te vermijden, had wyndham zich bevlijtigd, in eene herberg, die door eene weduwe bij Charmouth gehouden werd, een paar kamers te vinden, om, naar hij voorgaf, tot schuilplaats voor een jong paar te dienen, dat heimelijk met elkander getrouwd was. Overeenkomstig deze afspraak, kwam karel kort daarna er aan, verzeld door eene jonge dame, juliana coningsby genaamd, als ook door wilmot en den Kolonel. Tot dusverre was alles naar wensch gegaan; maar nu kwam het bepaalde uur, waarop het schip verschijnen moest, en geen vaartuig kwam opdagen. Met het aanbreken van den dag ging wilmot zelf naar Lyme op weg, om naar het schip te vernemen; terwijl | |
[pagina 97]
| |
karel met de jonge dame, welke hij voorgaf aldaar niet in veiligheid te achten, naar Bridport reed, om er op wilmot te wachten. Hier echter, geraakte hij in het grootste gevaar, dat hem op geheel zijne vlugt nog overkomen was Hij vond er, namelijk, een vijandelijke korps van 1500 man dat alhier ingescheept moest worden, en de geheele omtrek was digt gedrongen vol menschen. Ware hij teruggekeerd zoo zou hij zich hoogst waarschijnlijk aan vermoeden en aan ontdekking hebben blootgesteld; moedig vervolgde hij derhalve zijnen weg, tot dat hij de herberg bereikt had. Hier was hij, vergelijkenderwijs, weder in veiligheid, en kort daarop kwam hij en wilmot, buiten de stad, bij elkander, als wanneer hij vernam, dat de reden van het achterblijven van het schip geweest was, dat de vrouw van den Kapitein dezen had afgeraden, zich met eene zaak, die haar verdacht scheen, in te laten. Zij zagen zich dus weder gedwongen, eene andere gelegenheid af te wachten, en de Koning, aan wien veel, dat in de nabuurschap voorviel, ongerustheid verwekken moest, besloot, den 8sten October, wyndham's huis te verlaten, en naar Heale, bij Salisbury, in dat eener weduwe hyde te vlugten. Hier gelukte het eindelijk aan een' zijner vrienden, om voor hem de overvaart te bedingen aan boord van een kolenschip, dat bij New-Shoreham, niet verre van Brighton, lag, en naar de Fransche kust bestemd was. Den 15den October kwam karel te Brighton, om den laatsten gang te doen, die hem voor langen tijd buiten het bereik zijner vijanden moest brengen. Doch ook hier nog was hij op het punt om verraden te worden. Toen hij, namelijk, des avonds, te Brighton, met den eigenaar en den Kapitein van het schip aan tafel zat, ontdekte deze laatste, die tot nog toe onbewust gebleven was, wien hij aan zijn huis ontvangen had, dat deze reiziger niemand anders was, dan de Koning. Evenwel hij liet alleen den Vorst zelven merken, dat hij hem herkend had; want hij bezigde eene zich opdoende gelegenheid, om 's Konings hand te kussen, en hem toe te fluisteren: ‘Ik hoop, zoo ik in het leven blijf, mijzelven nog als Pair en mijne vrouw als Paires te zien.’ Karel lachte hem vriendelijk toe, tot blijk dat hij den zin der woorden begrepen had. Kort daarop stak het schip in zee, en den 17den October betrad de Koning de kust van Frankrijk. Dat karel onder al deze gevaren zoo gelukkiglijk zij- | |
[pagina 98]
| |
nen vijanden ontkomen was, werd door zijne aanhangers als een wonderwerk beschouwd, en inderdaad grensde het aan het wonderbare. Onder de vele personen, die met den Koning in aanraking gekomen waren, en die meestal tot de lagere volksklassen behoorden, was er niet een eenige, die door den grooten, op deszelfs hoofd gestelden, prijs in verzoeking geraakte, hem te verraden; en verheugend is de gedachte, dat karel naderhand, toen hij tot den troon verheven werd, ook de magt had, om aan de penderels, lanes, wyndhams en anderen zijne dankbaarheid voor de diensten te bewijzen, welke zij hem in den tijd van gevaar en nood bewezen hadden. |
|