Is het welligt eene dichterlijke omschrijving van het eenvoudige denkbeeld, dat de Bruid weldra met haren Bruidegom in het Vaderland komen zou, wanneer gezegd wordt:
Dat zij de princelijke voeten
Haast zetten zou op Hollands grond.
Ook het vierde couplet is treffend. Daarin wordt gezegd, dat de moeders de kleine kinderen van den grond zullen tillen, om hun de Bruid te doen zien, en hun zeggen zullen,
- - - schoon 't hun wonder schijn,
Dat wij onze Erfprincesse groeten,
Die eens hun Koningin zal zijn.
Het is te hopen, dat voor die kleine kinderen de krachtige tegenstelling niet moge verloren gaan van onze Erfprincesse en hun Koningin. Het fraaist van allen intusschen, gezwegen van den echt-Hollandschen Leeuw, die ‘hoslijk haar te voet valt,’ is het slot:
En Hollands juichtoon stijgt ten hoogen:
O Koningskind, en Vorstenbruid!
Kijk, dat zijn nog woorden van kracht en beteekenis!!! De Vervaardiger heeft zeker geen zeer hoogen dunk van den dichterlijken smaak van het jonge paar, dat hij het zulke rijmen durft aanbieden.