Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Graaf en zijn Raad, of de St. Jansavond. Geschiedkundig Tafereel uit de dertiende Eeuw. Door Willem van Rehburgh. II Deelen. Te Amsterdam, bij J.M.E. Meijer. 1839. In gr. 8vo. VIII, 263 en 296 bl. f 5-80.Men zal in de tegenwoordige tijden niet meer zeggen, dat het ons ontbreekt aan oorspronkelijke Romans. Van alle kanten stroomen ze ons toe, en zij zijn meestal in het modekleed van den historischen Roman gestoken. Is dat eene goede of eene kwade eigenschap? Dat zal wel geheel afhangen van de wijze, waarop men van de historie gebruik maakt. De toovenaarGa naar voetnoot(*) is niet meer, die met den slag zijner tooverroede de dagen van ouds terugriep, en hij heeft zijnen staf aan geen zijner navolgers achtergelaten. Met dat al, er zijn onder die navolgers vele, wie het niet aan verdiensten ontbreekt, en daaronder mag, naar Recs. oordeel, ook de Schrijver van De Graaf en zijn Raad | |
[pagina 360]
| |
worden gerekend. Rec. herinnert zich niet, vroeger iets van hem gelezen te hebben, en meent dezen Roman, als eersteling, denkelijk onder eenen verdichten naam, te moeten beschouwen. Als zoodanig vooral toont hij goeden aanleg. Reeds bij het lezen van de Voorrede wordt men gunstig ingenomen, omdat men ziet, dat de Schrijver zich een bepaald doel heeft voor oogen gesteld; namelijk, om het karakter, de oorzaken en drijfveren, benevens de omstandigheden des doods van den ongelukkigen Graaf floris V te beschrijven. Het tijdperk is gelukkig gekozen; de persoon boezemt belangstelling in; het onzekere der geschiedenis geeft ruimte voor de verbeelding, en uit het geheel laat zich een belangwekkend tafereel zamenstellen. Vraagt men, of de Schrijver zijn doel heeft bereikt, zoo meent Rec. toestemmend te moeten antwoorden. De Graaf en de leden van zijnen Raad, velzen, woerden, aemstel, kuyt en anderen, zijn siksch en goed geteekend, en de toestand des lands, de bedoelingen van floris, de aanleiding van den haat der Edelen, zijne gebreken en misstappen, de oorzaken en omstandigheden van zijnen moord zijn getrouw en zorgvuldig aangewezen. Ook de stijl en wijze van voorstellen is op vele plaatsen levendig en goed, en het boek laat zich met genoegen lezen. De voornaamste bedenkingen, die Rec. heeft, gelden het romantische gedeelte. Ook daarin is echter veel goeds. De gekozene intrigue, waarop de Roman draait, is in den geest des tijds en het karakter van floris. Verschillende der tooneelen zijn goed gelukt en houden de belangstelling gaande. Maar toch hier is de zwakke zijde van het boek. Vooreerst heeft men hier en daar te veel dingen, die den grooten Schotschen Romanschrijver herinneren. De geheele persoon van anna van den duivelshoek is een wezen uit de Romans van walter scott, bij wien dergelijke personen misschien reeds te dikwijls voorkomen. Anna zweemt te veel naar norna uit den Zeeroover, maar mist die huiveringwekkende stoutheid, waarmede scott zijne heldin wist te schilderen. Het Godsgerigt is eene te blijkbare navolging van de Ivanhoe, en kan bij het tooneel niet halen, waar rebecca voor de brandstapel staat, wachtende, of eenig Ridder hare zaak zal durven verdedigen. | |
[pagina 361]
| |
Eene tweede aanmerking geldt den held van het romantische gedeelte, egbert van den raventoren. Zijn karakter staat niet hoog genoeg; hij boezemt zelf geen genoegzaam belang in. Hij heeft eigenlijk geen karakter; althans het wordt niet ontwikkeld. Hij handelt bijna overal onberaden, en de lezer vraagt zich onwillekeurig af: hoe kon hij zoo dwaas handelen? Dat is onder anderen het geval bij zijnen aanval op hugo van baarland, en nog meer bij dien op velzen. Ongelukkig is ook het denkbeeld, om hem kennis te doen dragen van de zamenzwering tegen floris; gelijk het ook zeer onwaarschijnlijk is, dat velzen zonder meerderen grond van hoop op zijn deelgenootschap hem in de geheimen der zaamgezworenen zou hebben ingewijd. Het moet nu den lezer hinderen, dat een verkeerd eergevoel hem weêrhoudt, om den Graaf zijn gevaar te doen kennen. Hij had dit niet eerder moeten bemerken, voordat het te laat was, en hij door omstandigheden buiten hem verhinderd werd, om de zaak te keeren. Nu is hij er te lijdelijk onder. Eene derde aanmerking geldt de lange redeneringen, die men hier en daar vindt. Een voorbeeld zie men I. 169, waar floris in zijne redevoering schier Geschiedschrijver wordt; en zoo zijn er verscheidene. Geheel tegen den geest en kleur des tijds ik ook de sentimentele toon, waarop witte van haamstede en egbert over de vriendschap en de laatste over de liefde spreekt. Zoo zou men nog meer aanmerkingen kunnen maken, en daaronder ook deze, dat de stijl hier en daar achteloos is; dat de Schrijver bij het gebruik van het betrekkelijke voornaamwoord dikwijls tegen de regels der spraakkunst zondigt, en dat hij onophoudelijk den ablativus absolutus bezigt, die eigenlijk aan onze taal vreemd is. Maar over het geheel verdient het boek toch lof, en behoort onder de gelukkige proeven, om onze oude geschiedenis romantisch te behandelen. Het behaagde Rec. althans beter, dan een andere oorspronkelijke Roman over hetzelfde tijdvak, getiteld: | |
Agneta van Kruininge. Geschiedkundig romantisch Tafereel uit den tijd van Graaf Floris den V. Door J.F. Bosdijk. Te Amsterdam, bij C.L. Schleijer. 1839. In gr. 8vo. VI en 386 bl. f 3-60. | |
[pagina 362]
| |
Deze Roman verplaatst ons in Zeeland, en zal den strijd, tegen de Vlamingers gevoerd, die in den Graaf en zijn Raad wel wat kort wordt behandeld, uitvoeriger schetsen. Het boek mist intusschen te veel de kleur van den tijd. Graaf floris was bij de goe gemeente te zeer bemind en behartigde te zeer hare belangen, dan dat men oproer en opstand tegen der keerlen God bij den burgerstand had te vreezen. Het waren juist de Edelen, die hem haatten en tegenwerkten. Agneta van Kruininge is te veel een gewone avontuurlijke Roman, vol onwaarschijnlijkheden. Sommige karakters zijn al zeer zonderling, gelijk dat van melis van spanninga. Het boek zal evenwel door hen, wie het om avonturen te doen is, nog al met genoegen worden gelezen, en heeft in sommige beschrijvingen ook veel goeds. Maar het plan is te wild en te onwaarschijnlijk. Onder andere vragen, die van zelf zich opdringen, is ook deze: had men in dien tijd ook al regtbanken met gezworenen? bl. 96. Een' middelmatigen Roman te schrijven, is geene zeer groote kunst; maar tot een' goeden behoort veel, en men meent maar al te spoedig, dat men daartoe in staat is. Onze Literatuur krijgt veel middelmatige, maar, helaas, weinig goede Romans. Moge het getal van de eersten maar niet te zeer vermeerderen! Zij doen geen nut, ja bederven in zeker opzigt den smaak van het groote publiek, dat rijp en groen verslindt, als het maar een verhaal is. |
|