van eenig vergelijk, hetwelk tusschen eigenaar en gebruikers der Gooische heidegronden, uit hoofde van den aard der overeenkomst, kracht van wet verkrijgt, eene geregelde bebouwbaarmaking, en daardoor ontstaande gedurige inkorting der heide, worde ingevoerd, liever, dan dat in punten, waarover zoo lang zou kunnen worden getwist, alles bij proces, of wel op zoogenaamd administrative wijze, worde afgehandeld.
Met bijval op de hoofdzaak las Recensent de Pleitrede van Mr. a.f. jongstra, ten betooge, dat eene actie tot schadevergoeding, door eigenaars van vastigheden ingesteld tegen een Polderbestuur, wegens het sluiten eener (ofschoon ook publieke) vaart, niet behoort tot de kennis der Provinciale Staten, maar tot die des gewonen Regters. De zucht, om alles zoo veel mogelijk administratief af te doen, en hetgeen regtens kan gevorderd worden liever als eene soort van gunst aan de geadministreerden (zoo als men zich uitdrukt) te schenken, werkt te sterk, dan dat elke welgeslaagde poging tot handhaving van de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der Regtsmagt in alles, wat geschillen over het mijn en dijn betreft, waartoe toch ook alle actie van schadevergoeding behoort, ons niet welkom zou wezen. Waarom is de geachte Pleiter zoo onachtzaam geweest, om telkens als voor dan, b.v. bl. 23. Is het meer als gewaagd, en op vele andere plaatsen, ter neder te schrijven? en hoe komt het, dat er, bl. 22, 23 en elders, steeds excepiënten voor excipiënten gedrukt staat? - De vonnissen van 5 October 1836 in eene vorige zaak, en van 7 Febr. 1838 in de onderhavige, strekken, naar ons inzien, der Regtbank van Heerenveen tot eer.