Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1839
(1839)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHandleiding bij het Geregtelijk-Geneeskundig Onderzoek van Lijken, door A.L. Land, Doctor in de Genees-, Heel- en Verloskunde. Te Leeuwarden, bij G.T.N. Suringar. 1838. In gr. 8vo. XI, 192 bl. en Tafel. f 2-10.In het jaar 1804 zag te Brunswijk het licht: Tabellarische Anweisung zu gerichtlichen Leichenuntersuchungen für gerichtliche Aerzte und Wundaerzte und für Rechtsgelehrte, van ludwig august kraus. Dit werk werd in der tijd zeer geprezen. Het werd opgegeven, als den arts, voor de regtbank geroepen, om de regters voor te lichten, niet ligt verlegen te zullen laten. De geoefende kon het gebruiken als een middel ter herinnering; den minder ervaren' arts zoude het tot een' leiddraad verstrekken. Bij eigene ondervinding had de Schrijver een doelmatig gebruik gemaakt van de werken van metzger en roose. In het jaar 1837 bezorgde de Schrijver eenen tweeden, meer uitgebreiden druk, die door bevoegde regters wederom met lof vermeld wordt, vooral wat het ontleedkundige betreft, ofschoon ook het scheikundige gedeelte naar de behoefte des tijds is ingerigt. Er is eene vrij algemeene behoefte aan zulk een werk; want de arts, die tot schouwingen geroepen wordt, kan niet | |
[pagina 165]
| |
te omzigtig wezen, dewijl en regter en pleitbezorger er op uit zijn, hem, die het visum repertum gesteld heeft, door allerlei aanmerkingen in het naauw te brengen. Gelukkig hij, die tegen spitsvindigheden opgewassen en in het bezit der daartoe vereischte kundigheden is! Wanneer men echter in andere landen zich sedert geruimen tijd onledig heeft gehouden, den geneeskunstoefenaren de noodige hulpmiddelen te verschaffen, om ook voor dezen gewigtigen tak der wetenschap met vrucht werkzaam te wezen, schijnt men in ons land daarin zeer achterlijk te zijn. De Heer a. moll gaf ten minste in het jaar 1825 hiervan nog een zeer ongunstig getuigenis.Ga naar voetnoot(*) Op meer dan ééne plaats toch in de Voorrede spreekt hij van achterlijk blijven; - dat de vorderingen, indien zij ook gemaakt zijn, in het duister verholen blijven; - dat men in onze moedertaal ter naauwernood een enkel noemenswaardig werk (over dit onderwerp) vindt; en dat, om deze en nog meerdere redenen, een Leerboek der geregtelijke Geneeskunde in de Nederlandsche taal te regt als eene ware behoefte beschouwd wordt. Ofschoon nu de Heer moll door zijnen arbeid ruimschoots het zijne heeft toegebragt, om in deze behoefte te voorzien, blijft zijn gezegde nog voor vele toepassing vatbaar: ‘dat schier elke geregtelijke schouwing, schier iedere schouwcedul of verklaring sporen draagt der zoo onverschoonbare achterlijkheid in een vak van zoo magtig eenen invloed op het welzijn des Staats en van zijne leden.’ (Bl. XXII.) De Schrijver van het onderhavige boek herhaalt in zijne Voorrede ten jare 1838 de door den Heer moll reeds in 1825 geslaakte klagten. ‘Er bestaat, vooral in onze taal, eene wezenlijke leemte in de litteratuur van dit gedeelte der Geneeskunde: wij missen eene beknopte, doch tevens genoegzaam volledige en voor het overzigt gemakkelijke Handleiding bij geregtelijk-geneeskundige onderzoekingen.’ (Aan den Lezer.) Het is welligt deze meermalen herhaalde klagt, welke aanleiding heeft gegeven tot het uitschrijven dezer Prijsvraag door een wetenschappelijk Genootschap: ‘Welke is de staat van de uitoefening der geregtelijke Geneeskunde in ons land, en welke middelen kunnen tot verbetering van dezelve aangewend worden?’ Het zijn deze | |
[pagina 166]
| |
door anderen geopperde bezwaren, en de noodzakelijkheid, door den Heer land diep gevoeld, welke hem er toe gebragt hebben, om op het papier te brengen, wat men bij geregtelijk-geneeskundige onderzoekingen aan lijken moet in acht nemen; wat men daarbij moet doen, en wat men bij dezelve niet mag verzuimen. Hij noemt dezen voor hem droogen arbeid zediglijk eene Proeve van eene Handleiding bij het geregtelijk-geneeskundig onderzoeken van Lijken. De arbeid van den Schrijver kan in elk geval doelmatig genoemd worden, en zal vooral dengenen welkom wezen, dien het aan het noodige ontbreekt, om bij zulk een onderzoek slechts eenigermate behoorlijk werkzaam te wezen. Ten grondslag van eene behoorlijke lijkschouwing behoort te liggen, zoo niet grondige ontleedkundige kennis, dan toch eenige geoefendheid in het ontleden. En hoe weinigen kunnen hierop roem dragen; terwijl den leerlingen der Heelkunde, bij derzelver tegenwoordigen staat in ons Land, daartoe zoo weinige gelegenheid en aanleiding ten deel valt. Op den ijver van sommige studenten in de Geneeskunde, ook bij betere gelegenheid, valt mede tusschenbeiden niet te roemen; waarbij echter niet mag verzwegen worden, dat een meer toe- dan afnemend vooroordeel de beoefening dezer kunst steeds gewigtige hinderpalen in den weg stelt, om van andere bijkomende redenen niet te spreken. En het zijn toch de Doctoren, aan welke de Heer land bij de geregtelijke schouwing eenen zekeren voorrang toekent, die den vir doctus ook van zelf toekomt. Wat het scheikundig onderzoek bij de geregtelijke Geneeskunde aangaat, hier zal men, wat de kundigheden betrest, nog meerdere zwarigheden ontmoeten, die echter, waar zij bestaan, uit den aard der zaak eenigzins meer verschoonbaar zijn. Het scheikundige onderzoek is echter niet zoo dadelijk aan de plaats gebonden als het ontleedkundige, hetwelk doorgaans geen uitstel kan lijden. Het moet, om deze redenen, bevreemden, in ons kleiner Land, waar zulks zoo gemakkelijk in te rigten ware, niet eenige scheikundigen tot deze taak benoemd te zien, aan welke de verdachte stoffen, onder behoorlijke door het geregt te bewerkstelligen maatregelen van voorzigtigheid, konden toegezonden worden. Slechts dezulken kunnen in staat gerekend worden en in de gelegenheid zijn, alle bedenkelijke wijzen van onderzoek met de vereischte naauwkeurigheid te bewerkstelligen. Men door- | |
[pagina 167]
| |
bladere of liever doorleze de Annales d'Hygiène publique et de mêdecine légale, en men zal zien, wat er al tot zulk een onderzoek vereischt wordt, en tevens, hoe belangrijk ook deszelfs uitkomsten zijn. Niet ligt zal een schuldige den vervolgenden arm van het geregt ontsnappen; terwijl de onschuldige daardoor een' te zekerder waarborg tegen de op hem rustende verdenking verkrijgt. Stellig zouden door zulk eene inrigting vermeden worden de voor kunstoefenaren ergerlijke Procedures, waar de eene partij vergiftiging vermoedt, en, bij wederspraak van tegenpartij, hare vermoedens niet tot zekerheid kan brengen, en wat er meer van dien aard meermalen heeft plaats gehad. De Schrijver, het meer noodzakelijke of het meer voorkomend ontleedkundige onderzoek van lijken op het oog hebbende, begint zijne Handleiding met eene opgaaf van hetgeen daartoe vereischt wordt. In eene tweede afdeeling gaat hij na, hoe en wat men te onderzoeken hebbe bij het geregtelijk-geneeskundige onderzoek van lijken. In de eerste afdeeling heeft hij zich kortelijk bepaald bij eenige algemeene regelen en geregtelijk-geneeskundige vormen, bij dit onderzoek van lijken in acht te nemen. De tweede afdeeling wordt in negen hoofdstukken gesplitst. In het eerste wordt uitvoerig nagegaan, hoe en wat men te onderzoeken hebbe bij lijken in het algemeen, met de verrigtingen en regelen na het onderzoek. Dit gedeelte moet beschouwd worden als ten grondslag te liggen van hetgeen in de volgende hoofdstukken meer bijzonder betrekking heeft tot het onderzoek van lijken van pasgeborene kinderen - van gekwetste personen - van vermoedelijk verdronkenen, verhangenen of geworgden - van vermoedelijk verstikten, verhongerden, door koude gestorvenen. Van al hetgeen hier behoort in acht genomen te worden, wordt men teruggewezen naar het in het eerste hoofdstuk breedvoerig vermelde onderzoek. Op bl. 36 wordt nog gesproken van de glandulae Pacchione, hetwelk beter door corpora ware uitgedrukt geworden, zijnde het genoeg bewezen, dat deze uitpuilingen of verhevenheden geene klierachtige ligchamen zijn. Bij de beschrevene wegneming van het achterhoofdsbeen zoude men zich misschien nog beter van een' scherpen beitel kunnen bedienen. Bij het onderzoek der mondholte, bl. 60, hadden de tanden ook gedacht kunnen worden, en bij het gehoor de tuba Eustachii. Men mag desgelijks vragen, of de voorgeschrevene ontleding van | |
[pagina 168]
| |
het inwendige gehoorwerktuig, bl. 67, door eene geoefende hand, niet doelmatiger met den beitel zal verrigt worden. Het onderzoek der hersenen met een groot lancet zal vele zwarigheden opleveren; beter bedient men zich van een gewoon dun of anders van een tweesnijdend langwerpig mes. De zoogenoemde longenproef is zeer naauwkeurig beschreven; maar, behalve hetgeen de Schrijver oordeelt vooralsnog van weinig nut te zullen wezen, zal op vele plaatsen een en ander niet in aanwending kunnen gebragt worden. Wij beamen echter ten volle het gezegde bl. 93 in de noot. Zoo is het door Dr. brehme opgegeven onderscheidend kenmerk der zamengedrukte longpijpstakken, in platte bij kinderen, die nog niet geademd hebben, en in ronde bij kinderen, die wel geademd hebben, niet vrij te pleiten van gezochtheid. De Schrijver heeft ook gelijk, bl. 85, wanneer hij aan de opening der borstholte de voorkeur zoude geven. Bl. 101 is de zin der beide onderste regels niet duidelijk; anders is dit hoofdstuk met veel naauwkeurigheid bewerkt. Bij het bl. 103 vermelde zoude ook aan het onderzoek der handen, bij eenen zelfmoord met een pistool, gedacht kunnen geworden zijn, en op bl. 119 aan het indringen der lucht in geopende aderen, vooral van den hals. Indien een lijk volgens de op bl. 139 opgegevene wijze ontdooid is, hoe zal men dan nog over de in ijs overgegane vloeistoffen kunnen oordeelen? Het hoofdstuk, hoe en wat men te onderzoeken hebbe bij lijken van vermoedelijk vergiftigden in het bijzonder, is, in vergelijking met de andere, niet zoo uitvoerig bewerkt; echter kan het nog als te uitvoerig beschouwd worden voor hetgeen in gewone gevallen uitvoerbaar zal zijn. Als in aanhangsels wordt over den waren dood en het onderzoek van rottende lijken gesproken. Voorts over de noodige gereedschappen eerder te omslagtig dan te bekrompen. Tevens wordt over het al of niet gebaard hebben eener vrouw gesproken; over de herkenning van onderscheidene vlekken in linnen, op ijzer of staal, waarbij twee ophelderende Tabellen. Omtrent den vorm van het visum repertum wordt ten slotte een voorschrift medegedeeld. Het duidelijk geschreven werk verdient ruime aanprijzing, en zal het doel, waarvoor de Schrijver het bestemd heeft, niet missen. |
|