Lof ten koste van een compliment.
Keizer joseph II componeerde somwijlen, voor zijne schoone basstem, eene kleinigheid, welke hij dan gewoonlijk, in den kring zijner vertrouwden, met grooten bijval liet hooren. Eens maakte hij eene groote aria, en deed dezelve in eene der kleine Italiaansche Opera's invoegen, die op zijn bijzonder tooneel te Schönbrunn gegeven werden. Met alle zorg verborg hij, wie de componist van dit muzijkstuk was; maar, gelijk het dan gewoonlijk gaat, dat een geheim wel eens door eenen enkelen medeweter ter algemeene kennis geraakt, zoo was zulks ook hier het geval, want nog vóór het opvoeren der Opera kende ieder den maker der ingevoegde aria. Het stuk begon, en, toen men aan het ingelegde muzijkstuk kwam, viel aan zanger en componist de luidruchtigste toejuiching ten deel. Nadat de Opera ten einde was, ging de Keizer naar mozart, die zich mede onder de toeschouwers bevond, en vroeg hem: ‘Wel nu, mozart, wat zegt gij van deze aria?’ - ‘Ja, wat zal ik er van zeggen?’ antwoordde de groote componist met zijne gewone