| |
| |
| |
De bier- en jeneverhuizen te Londen.
Het kerkhof, op hetwelk de doodgravers in Hamlet hun bedrijf uitoefenden, kan niet gelegen geweest zijn in de nabijheid van een jenever-paleis; ware dit zoo, zij zouden geene reden gehad hebben om te klagen over gebrek aan nering.
Some inscriptions on the outside of a gin-temple, intended as invitations to go inside: ‘Splendid ale, three pence per pot.’ - ‘Take no man's word; taste and judge for yourselves!’ - ‘Unadulterated, unequalled; boy, try and compare!’ - ‘Stop! only think: three pence per pot!’ - ‘The cheapest, most brilliant and the best liquors in London.’ - ‘Superlative cordial gin.’
The great Metropolis.
De Engelsche natie, vooral de mindere, met handarbeid bezige volkklasse, is ten allen tijde den drank zeer toegedaan en deswege berucht geweest. In de hoogere rangen is deze neiging gedurende de laatste twintig of dertig jaren aanmerkelijk verminderd; maar onder de lagere neemt zij van dag tot dag nog gedurig meer de overhand, niettegenstaande het Parlement, de Tijdschriften, de Kanselredenaars en de Matigheidsgezelschappen daartegen ijveren, en steeds naar middelen trachten, om dezen, voor het algemeene welzijn, de zedelijkheid en de gezondheid evenzeer nadeeligen, hartstogt te keer te gaan. De volgende, nopens het getal der Londensche ale- (bier), gin- (jenever) en soortgelijke huizen, als ook nopens het verbruik van sterken drank en van bier, sedert de vorige eeuw verzamelde statistische opgaven, zullen misschien niet onbelangrijk voorkomen; zij verdienen in aanmerking genomen te worden, zoo uit het oogpunt van het handelsverkeer, en van den zedelijken toestand der inwoners van Grootbrittanjes hoofdstad, als uit dat van hun materiéle welwezen.
Honderd jaren geleden bestonden er te Londen driemaal meer
| |
| |
herbergen en kroegen (public-houses) dan tegenwoordig, hoezeer destijds de stad slechts ruim een derde deel der inwoners bevatte, welke er thans geteld worden. Uit een register van het jaar 1736 blijkt, dat er te dien tijde te Londen 207 eigenlijke herbergen, 447 wijn-, 551 koffijhuizen, 5975 bier- en 8659 brandewijn-kroegen aanwezig waren, hetgeen een geheel van 15,839, zoo herbergen als kroegen, over 630,000 inwoners geeft. Tevens wordt berigt, dat destijds, het eene jaar door het andere gerekend, zeven millioenen gallons (elke gallon houdt ongeveer acht pinten) sterken drank 's jaars in de hoofdstad verbruikt werden. In het jaar 1835 bedroeg de bevolking van Londen 1,776,500 zielen, en het getal der public-houses was iets boven de 5000. Derhalve zou, daar vroeger, naar evenredigheid, negenmaal meer huizen van die soort, dan thans, geopend waren, hieruit het gevolg getrokken kunnen worden, dat het verbruik van geestrijke dranken in dezeifde verhouding verminderd en de Londeners matiger geworden waren. Het tegenwoordige geslacht, met dat van dien tijd vergeleken, is dit dan ook werkelijk; want toenmaals was de onmatigheid en dronkenschap zoo erg, dat zij eenen merkbaren invloed op de volksgezondheid oefende, en het getal der sterfgevallen dat der geboorten aanzienlijk overtrof, zoo zelfs, dat, volgens de, wel is waar toen vrij onvolkomene, kerkregisters, jaarlijks over twintig menschen een sterfgeval te rekenen was. Dit overmatig gebruik van sterken drank was voornamelijk te weeg gebragt geworden door het intrekken eener wet, die vijf Eng. schellingen inkomende regten op het gallon brandewijn gelegd had, en met welker intrekking men bedoelde den sluikhandel te doen ophouden, die op eene schrikbarende wijs was toegenomen; want in dien tijd, 1733, werd bijna alle brandewijn in Engeland van buiten ingevoerd en slechts weinig binnenslands
gestookt.
De onmatigheid had onder alle klassen een' zoo hoogen trap bereikt, dat menschenvrienden, regters en regering tusschenbeiden moesten komen. Wij lezen in het verslag eener Parlementszitting van het Hoogerhuis, van het jaar 1736, hoe Lord carteret en Lord cholmondely zich beklagen, in alle straten en stegen menschen van beide kunne gezien te hebben, die op eene beestachtige wijs beschonken waren; en de Bisschop van Salisbury merkte aan, dat, kort te voren, er voor kroegen uithangborden geplaatst waren,
| |
| |
op welke met gouden letters te lezen stond: ‘Hier kan men zich voor een' stuiver dronken drinken, smoordronken voor twee, en versch stroo heeft men op den koop toe.’ En deze huizen, voegde de Bisschop er bij, zijn dag en nacht vol gasten, van welke velen de gratis geleverde legerstede gebruiken, om hunnen roes uit te slapen, en dan terstond bij de hand te zijn, om zich van voren af aan weder dronken te drinken. Het kwart gin (jenever, de sterke drank, waaraan in Engeland ieder man, vrouw en kind, de voorkeur geeft) kostte toenmaals, ten gevolge van den volkomen vrijdom van belasting, slechts zes Eng. stuivers; doch de Parlementsakte van dat jaar deed den prijs aanmerkelijk stijgen, want, te rekenen van 1736, moest voor ieder gallon sterken drank twintig Eng. schellingen, en voor het verlof, om drank te mogen schenken, jaarlijks vijftig pond sterling betaald worden. Terstond echter begon ook de sluikhandel op nieuw; de tolbedienden waren hun leven niet zeker, en zij, die fraude verklikten, werden door het woedende graauw doodgeslagen. Voor nog ernstiger opstanden beducht, en door de ondervinding geleerd, dat de opgelegde belasting te hoog was, veranderden de beide Huizen, in 1743, de zeven jaren te voren genomene besluiten, en, al weder van het eene uiterste in het andere vallende, bepaalden zij het regt van elken gallon spiritus op drie stuivers, en bevalen allen kasteleins aan, om toch de dronkenschap niet te bevorderen. In 1751 legden zij eene boete op openbare dronkenschap, en verhoogden weder de belasting op den sterken drank. Sedert dien tijd, namelijk sedert het jaar 1751, en voorts tot aan het begin van onze tegenwoordige eeuw, werd, door doelmatige verordeningen, hoogere belasting, betere policie en verminderde uitgifte van schenk-licensen, in zoo verre aan de ondeugd der dronkenschap perk gezet, dat de sterfte te Londen in het jaar 1800 slechts één van de veertig
bedroeg, zoodat derhalve de inwoners dier hoofdstad eene dubbel zoo groote waarschijnlijkheid van levensduur hadden, dan zestig jaren vroeger.
Gedurende het tijdvak, waarin de drinkzucht op het hoogst was, leefde hogarth; stof en gelegenheid, om het Engelsche volk in deszelfs zwakheden en feilen met den geesel der satyre te tuchtigen, kon dien man van genie toenmaals niet ontbreken, en in het midden der vorige eeuw zagen ook de drie bekende prentbladen het licht: march to Finchley,
| |
| |
Ginlane en Beerstreet. Op de eerste plaat heeft hij een regement gardes afgebeeld, hetgeen wegens den 1745 in Schotland uitgebarsten opstand derwaarts gezonden werd. Officieren zoo wel, als soldaten, waggelen in de grootste wanorde voort, allen meer of minder onder den invloed van het zoo beminde vergif, den jenever. Het tooneel speelt tusschen twee public-houses, het Kingshead en Adam and Eve, aan den hoek van Hampstead-road en New-road. Op het tweede blad, Ginlane, worden de slagtoffers der dronkenschap in doodkisten gelegd, die voor eene kroeg op straat staan. Op het derde moet een podagreus heer in zijn' draagstoel voor een bierhuis wachten, tot dat zijne dragers, de chairmen, een' slok genomen hebben. - Het kwaad was omtrent dien tijd zoo erg, dat er, in 1741, tegen 14,057 geboorten, 32,169 sterfgevallen plaats hadden.
Ongelukkiglijk heeft in de laatste vijftien jaren de booze geest der dronkenschap zich weder op nieuw van de lagere klassen des Engelschen volks meester gemaakt, en wel inzonderheid van de inwoners der stad Londen; de gin beheerscht jong en oud, mans en vrouwen, en laatstgemelden toonen voor dit langzame vergif, in deszelfs vermenging met warm water, suiker en citroen (ginwater), eene bijzondere voorkeus. Wel is waar is het getal der public-houses, vergeleken met vroeger, gering, maar daarentegen zijn de vroegere inrigtingen van dien aard vergroot, verfraaid en vervolkomend; dit laatste in zoo verre, als men thans in ieder bierhuis ook sterken drank en spijs bekomen kan, gelijk ook in de koffijen wijnhuizen en in de brandyshops, die menigmaal ook verlof hebben om bier te schenken, of het uit de ale-houses in de buurt te laten halen. - Het meerendeel der laatstelijk, inzonderheid sedert zes of zeven jaren, zich gevestigd hebbende public-houses steekt geweldig af tegen die van den goeden ouden tijd, in welken de ambachtsman, na volbragt dagwerk, een rustig, gemakkelijk plaatsje bij den haard, benevens eene pint porter en eene pijp tabak, de reiziger nachtverblijf en kost vond: de nieuwere ale- en gin-houses hebben meestal slechts een standingroom, dat is eene grootere of kleinere, prachtiger of eenvoudiger zaal, waarin dikwerf banken noch stoelen, nimmer tafels te vinden zijn. De gasten moeten staande hun bier of borrel gebruiken, opdat zij niet te lang vertoeven en voor andere nieuw aankomenden de plaats
| |
| |
niet zouden wegnemen. Achter de toonbank (bar) staan sierlijk opgetooide, bijna altijd zeer bevallige, winkelmeiden en onbeschofte oppassers, die haastig het geld invorderen, en, door middel van eenen druk, uit de op de toonbank geplaatste pompen, de onderscheidene soorten van bier, of, uit desgelijks aldaar aanwezige kranen, de gevraagde likeurs tappen, en glas op glas, kruik op kruik aan de voor de toonbank staande, gretige en zich verdringende menigte toereiken; eene menigte, uit waggelende mans- en zwaaijende, schreeuwende vrouwspersonen bestaande, echte beelden van het Londensche gemeen, die men overal en te allen tijde zien kan, 's morgens reeds, eer nog de deuren der public-houses geopend worden, hetgeen bij de meeste niet vóór acht ure gebeurt, voorts den geheelen dag door, maar vooral des nachts lang nog na twaalf ure, tot dat eindelijk de kasteleins hun lokaal met geweld sluiten en de dronkaards naar buiten drijven.
Deze tooneelen herhalen zich het veelvuldigst des zondags, als wanneer, gedurende den ochtend- en middag-kerktijd, alle winkels en kroegen gesloten moeten zijn, en het volk vervolgens, na verscheidene uren eene ongewone ontbering geleden te hebben, en zoo het nog iets van het loon der vorige week heeft overgehouden, met onstuimigheid, niet zelden met geweld, in de bierhuizen stormt, om den zoo vervelenden zondag te dooden. Gedurende dien zondag gaat het ondertusschen nog tamelijk toe, omdat alsdan elke luide aan den dag legging van vreugde, gezang, geschreeuw, spel enz. door de wet bij boete verboden is; maar met den laatsten slag van het laatste uur des treurigen zondags begint de blaauwmaandag, dien de Engelschen op hunne wijze, dat is als redeloos vee, gewoon zijn te vieren. Alsdan zijn alle kroegen vol en alle gasten dronken; nog des maandags middags vindt men in en voor de bierhuizen smoordronkene mans, vrouwen, ja kinderen; het meest zijn het vrouwen, die, vol van het liefelijke ginwater, door hare zelven met moeite op de been blijvende mans of bekenden naar huis, of ook wel door constables naar het naaste policie-bureau gesleept worden. Dronkenschap wordt eerst dán volgens de wet, en wel met eene boete van vijf schellingen, gestraft, wanneer de beschonkene op den grond valt; zoo lang hij zich nog overeind kan houden, mag hij schreeuwen en kijven; in dezen toestand heeft geen constable regt over hem; eerst wanneer hij ter aarde
| |
| |
zinkt, valt hij onder de magt der policie en onder de straf der wet.
Het is inderdaad nog de vraag, of het in de tijden, toen men zich voor één' stuiver dronken en voor twee smoordronken kon drinken, op de straten en in de kroegen van Londen erger toeging, dan tegenwoordig. Geene natie, hiervan ben ik overtuigd, heeft zoo veel overhelling tot dronkenschap en onmatigheid als de Engelsche, maar geene bezit ook in die mate de middelen, om aan deze neiging te voldoen, en nergens is dit den dronkaard gemakkelijker, meer comfortable gemaakt, dan in Engeland, en vooral te Londen. In plaats van de oude, duistere en enge kroegen, zijn er thans bierhuizen opgerigt, die naar paleizen gelijken, en dagelijks rijzen er nieuwe, welke de vorigen al gedurig in pracht overtreffen. Aan derzelver versiering is alles in overvloed te koste gelegd, wat kunst, weelde en geld vermogen; hier gelijkt het inwendige van een ale-house naar eene Grieksche, daar naar eene Italiaansche prachtzaal, nu eens naar een' Heidenschen, dan naar een' Gothischen tempel; koepeldaken en bontgeschilderde vensters, menigmaal met zijden stoffen behangen, werpen een tooverachtig licht op de benedenruimte, die aan bagchus en aan ceres gewijd is; de deuren zijn van kunstig beeldsnijwerk, met bronzen garnituur, dikwerf met rijk vergulde lijsten en sieraden, voorzien; zuilen dragen het koepelgewelf, of de hooge, met arabesken versierde, zoldering; schilderijen in olieverf en gegraveerde platen, wel is waar menigmaal ook slechts gemeene caricaturen, beslaan de wanden; kroonen van kristal en verguld brons, kunstrijke lampen en prachtige candelabres, groote spiegels, en meubelen van mahoniehout, versieren het inwendige - en dit alles voor het graauw en van het zuur verdiende en ligtzinnig verspilde geld des graauws!
De middelstand verschijnt zelden in deze prachtige tempels der ondeugd, in de jeneverpaleizen (gin-palaces), met welken naam men deze inrigtingen nu onlangs bestempeld heeft. De burgerman, wanneer hij buitenshuis zijn glaasje gin of rum, of ook zijne pint ale wil drinken, begeeft zich in minder glansrijke, maar inderdaad fatsoenlijker bierhuizen, in welke voor het meer aanzienlijk gezelschap een parlour met onderscheidene dagbladen, en voor de mindere klassen een taproom gevonden wordt. In de laatste kost de drank iets minder; daarentegen zijn ook hier minder nieuwspapieren
| |
| |
meer morsigheid en slechtere bediening. Behalve in het parlour en in de taproom, wordt ook aan staande gasten, in de voorste ruimte, bij de bar of toonbank, drank uitgereikt, en hier is dan ook de meeste nering, wijl men er het goedkoopst drinkt, een derde deel goedkooper dan in het parlour.
Misschien is het niet onbelangrijk, en hier ter plaatse gepast, eenige berigten te laten volgen omtrent de hoeveelheid en hoedanigheid der in Engeland, en met name te Londen, gefabriceerde, ingevoerde en verbruikte sterke dranken. De invoer van buitenslands en uit de koloniën wordt van jaar tot jaar minder, en daarentegen het verbruik, bijzonder sedert 1823, in welk jaar de belasting aanmerkelijk verminderd is, gedurig sterker. In Engeland werden in 1821 aan de tolkantoren aangegeven 969,474 gallons vreemden, dat is van buiten ingevoerden spiritus, 2,166,441 uit de koloniën, en 3,820,015 in het land gestookten; in Schotland 34,601 gallons vreemden, 138,189 uit de koloniën, en 2,229,435 inlandschen; in Ierland 9,325 gallons vreemden, 19,685 uit de koloniën, en 2,649,170 inlandschen: te zamen 12,036,335 gallons. In 1831, daarentegen, bedroeg de gezamenlijke hoeveelheid aangegeven sterken drank 26,737,593 gallons; waarbij men moet aanmerken, dat de hoeveelheid van het uit de koloniën en het vasteland ingevoerde verminderd, en daarentegen de inlandsche fabricering meer dan tot het dubbele geklommen was. Van dit bedrag werd te Londen en in den naasten omtrek ongeveer het vierde deel verbruikt, in het jaar 1825 iets meer dan vijf millioen gallons, en zoo, bij trapswijze vermeerdering, tot 1835, in welk jaar het verbruik tot zeven millioenen steeg! En wierden nog de geestrijke vochten niet vervalscht, bleven zij in de hoedanigheid, waarin de brander dezelve verkoopt, zoo zou misschien derzelver invloed op de gezondheid der verbruikers niet in die mate bedroevend zijn, als thans het geval is; maar juist deze vervalsching, waaraan men ongelukkiglijk maar al te veel ruimte laat, maakt het gebruik zelf reeds, en des te meer het overmatig gebruik, zoo uiterst gevaarlijk. Uit de fabrijken komt de spiritus rein in den
handel, want daar houden de agenten het opzigt; maar zoodra hij in de handen der herbergiers geraakt, wordt hij met water aangelengd, maar daarentegen met meestal zeer gevaarlijke stoffen weder aangezet. Wij hebben hier voornamelijk met gin of jenever te doen; rum, cognac en whisky (te weten van de beste hoedanig- | |
| |
heid, in Schotland bereid) worden, in verhouding tot de gin, slechts in geringe hoeveelheid gesleten. Zuivere gin heeft in zichzelve volstrekt niets nadeeligs, ten minste is niet nadeeliger dan elke andere likeur; maar, aangezet met vitrioololie, loodsuiker, aluin, terpentijn, salpeter en andere dergelijke stoffen, wordt hij een wezenlijk vergif, hetwelk onder de bevolking van Londen geweldiger vernieling aanregt, dan Cholera en andere volksziekten in staat zijn te doen. De gewone gevolgen van het menigvuldig en sterk gin-drinken zijn beroerte, delirium tremens, verstandsverlies, waterzucht en leverziekten. Doch niet de gezondheid alleen, maar ook de tijdelijke welvaart des volks wordt door de onzalige, thans weder zoo sterk zich vermeerderende, zucht tot den drank vernield. De verarming der lagere volksklassen in Engeland wordt gedurig algemeener, en dit is het meeste zigtbaar in de hoofdstad. Sedert 1825 vermeerderen, tevens met de sterfte, ginpaleizen en millionairs. Dit doet zich zoo sterk gevoelen, dat gedurende het laatste bijeenzijn van het Parlement de zaak menigmaal in overweging gekomen, en dringend naar middelen getracht is, om deze steeds verder om zich grijpende drank-manie te keer te gaan. Wij willen hier, uit een rapport, hetwelk door een in 1834 uit het Lagerhuis gekozen Committé aan het Parlement is voorgelegd, de volgende plaatsen overnemen: ‘De ondeugd der dronkenschap is in de laatste tijden bij de hoogere en middelbare volksklassen minder geworden, maar heerscht sterker dan te voren bij de lagere, en wel in alle drie de Koningrijken,
bijzonder in de groote steden en in de zeehavens; zij breidt zich echter ook onder de landbewoners en akkerlieden uit, en niet alleen tot mans, maar ook tot vrouwen, en zelfs tot kinderen. De voorname oorzaken dezer heillooze neiging zijn de vermindering der belastingen op de sterke dranken en daaruit gevolgde lagere prijzen derzelven, de vermeerdering der drankwinkels, van welke men er voor elke twintig huisgezinnen één kan tellen, en dan ook nog de gewoonte, om bij alle feesten en plegtigheden, bij koop en verkoop, dronkenmakende vochten in overmaat te gebruiken. Verre het grootste getal ongelukken van allerlei aard, die bij de land- en zeemagt gebeuren, zeven achtste deelen van alle ziekten bij dezelve, of ontslag uit de dienst wegens ongeschiktheid daartoe, en negen tienden aller dood- en mindere straffen in de dienst, zijn de treurige gevolgen der dronkenschap, die in de gelederen der land- | |
| |
en zeetroepen meer vernieling aanregt, dan oorlog en gevechten immer vermogten te doen.’ Ditzelfde bewijst ook de Heer moore, die zich ten aanzien der Matigheidsgezelschappen, welke, helaas! zoo weinig gebaat hebben, zeer verdienstelijk gemaakt heeft. Deze menschenvriend levert doorslaande bewijzen van de schrikbarende uitbreiding des kwaads; hij toont, hoe, te gelijk met de vermeerdering der public-houses, de misdaden toegenomen zijn (dit geldt van geheel Engeland); hoe te Londen bijna alle lijfstraffelijke en correctionele misdrijven hunne bron in den drank hebben, en hoe de toestand der mindere volksklassen in het oog loopend erger wordt. Onder anderen vermeldt hij, dat in 1833, te Londen alleen, de City niet medegerekend, 29,880 aanklagten wegens dronkenschap ingekomen waren; en wij hebben gezien, hoe ver deze toestand gekomen moet zijn, alvorens dezelve naar de wet strafbaar geworden is. Wij merken nog aan, dat het gallon gin
tegenwoordig 14 Eng. schellingen (ruim 8 guldens) kost, waarvan 8½ schelling voor de belasting komen. Men mag aannemen, dat de grootere ale- os gin-houses jaarlijks eene winst doen van omstreeks 2000 pond sterling (f 24,000).
Nevens de ontzaggelijke hoeveelheden brandewijn worden, gelijk men weet, in Engeland stroomen bier gedronken. De hoofdsoorten daarvan zijn ale en porter: stout, gingerbeer en andere soorten zijn minder gezocht en niet zoo algemeen. Het bier is op zichzelf geenszins schadelijk, gelijk de sterke drank, maar wordt het door de vermenging met verderfelijke stoffen. De ale is, onvervalscht zijnde en matig gebruikt wordende, een gezonde, versterkende en welsmakende drank van ligt gele kleur, helder en zeer sterk; laatstgemelde eigenschap wordt door ouderdom en lang op het vat liggen nog vermeerderd. De Schotsche ale is de meest beroemde; die, welke den naam van de Indische draagt, wordt mede in Oud-Engeland gebrouwen, en draagt waarschijnlijk haren kolonialen naam slechts, omdat zij, uit hoofde van den vervoer naar de Indiën, nog sterker gemaakt wordt, dan de gewone. De bestanddeelen der ale zijn mout van tarwe en garst, benevens hop. De mout wordt slechts in de lucht gedroogd, en behoudt de oorspronkelijke kleur van het graan. Porter was vroeger, en is nog heden bij de mindere klassen, de voorname drank. Hij is slechts half zoo duur als de ale, van donkerbruine kleur, ondoorschijnend, bitterachtig en minder dronkenmakend dan de andere soort. Daar zich nu echter
| |
| |
een Engelschman volstrekt dronken drinken wil, zoo zetten de herbergiers den porter aan met quassia, vitriool, aluin, zout, stroop, spiritus, coculus indicus, spaansche peper, paradijskorrels, enz. en maken hem daardoor almede schadelijk voor de gezondheid, ofschoon niet in die mate, als het vloeibare vuurgif, de gin. Die niet aan porter gewoon is, zal, zelfs na weinige pinten, hoofdpijn, en bij voortgezet, niet al te matig gebruik, algemeene zenuwzwakte bespeuren. Wij spreken van den porter, zoo als die tegenwoordig te Londen bijna algemeen geschonken wordt, en moeten hierbij aanmerken, dat juist te Londen, trots verbod en straf, bier en brandewijn meer vervalscht worden, dan in de provinciën. Wat echter zou gemakkelijker zijn, dan de zoo schadelijke vervalsching aller dranken, den wijn en den azijn niet uitgezonderd, te beletten? Hoe ligt is niet, door scheikundig onderzoek, aluin en vitrioolzuur te ontdekken? Men plaatse de bier- en borrel-schenkers onder opzigt, gelijk te Parijs de restaurateurs, waar menigmaal geheele ladingen verdacht vleesch door waakzame agenten weggevoerd worden. Kan men daardoor al niet de oudeugd der dronkenschap uitroeijen, zoo vermindert men toch op deze wijs hare schrikkelijke gevolgen. |
|