Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 533]
| |
Boekbeschouwing.Het Leven en Bedrijf van Dr. M. Luther, bewerkt door B.T. Lublink Weddik, Predikant bij de Evangelisch-Luthersche Gemeente te Amsterdam. Iste Deel. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1838. In gr. 8vo. XVI en 294 Bl. f 4-50.De Heer lublink weddik, die reeds door andere schriften gunstig bekend is, treedt hier als Levensbeschrijver op van een' der vermaardste en verdienstelijkste Mannen, die de Christelijke Kerk ooit gehad heeft. Hoe veel er ook over luther geschreven zij, blijft het altijd nog belangrijk genoeg, een werk zamen te stellen, waarin niet slechts het wetenswaardigste, dat hem betreft, zamengebragt is, maar ook het geheel van deszelfs leven en bedrijf met een wijsgeerig oog beschouwd wordt. Daar er reeds levensbeschrijvingen van eenigen der voornaamste personen uit den tijd der Kerkhervorming en van derzelver voorloopers door buitenlandsche Schrijvers opgemaakt en ook in onze taal overgezet zijn, doet het ons dubbel genoegen, eene dergelijke taak door eenen bekwamen vaderlandschen Schrijver opgenomen te zien. In de Voorrede geeft hij rekenschap van hetgene, dat hij, volgens de vereischten, die thans in eenen Levensbeschrijver met regt verlangd worden, in de zamenstelling van dit werk heeft trachten in acht te nemen, en wat hij dien overeenkomstig geleverd heeft. De algemeene Inleiding (zoo zullen wij ze, ter onderscheiding van de volgende, noemen) maakt opmerkzaam op de belangrijkheid van de geschiedenis der vroegere tijden, en meer bijzonder der groote Mannen, die daarin boven anderen uitgemunt hebben, en leidt hierdoor tot de beschouwing van hem, die de hoofdpersoon van dit boek is, en van wien het uit de onpartijdige voorstelling | |
[pagina 534]
| |
van deszelfs daden zal moeten blijken, of en in welke opzigten hij zulk een groot Man geweest is. - Hierop volgt eene geschiedkundige Inleiding, om ‘eene schets te geven van den tijd, waarin de Held optrad, met deszelfs voorbereidende omstandigheden, ten einde een juist oordeel over hem te kunnen uitspreken.’ Kortheidshalve zullen wij van deze bekende zaken geen uittreksel of korten inhoud opgeven, maar alleen zeggen, dat dezelve eerst over den kerkelijken, nog al hoog tot op den eersten tijd des Christendoms opgehaalden, daarna over den staatkundigen toestand der toenmalige wereld loopen. Nu begint met bl. 53 het eigenlijke werk, welke eerste Afdeeling luther's geboorte; kindschheid; eerste ontwikkeling; kloosterleven; intrede in de Godgeleerde loopbaan, en verdiensten, tot aan zijne reis naar Rome, van 1483-1510, omvat, van welk een en ander de meer of minder bekende en belangrijkste bijzonderheden worden voorgesteld, en waarbij de invloed, zoo wel zijner eigene handelwijze, als der hem voorkomende ontmoetingen en lotgevallen, op zijne vorming tot hetgene, dat hij naderhand geweest is en gedaan heeft, door enkele wenken aangewezen wordt. - De Schrijver oppert (bl. 83) met reden de vraag, ‘of luther's Godgeleerde begrippen, door zijne uitsluitende gehechtheid aan eenen bijzonderen kerkelijken Schrijver,’ (augustinus) ‘niet tevens zekere eenzijdige, eenigzins partijdige rigting verkregen heeft, of zijne vooringenomenheid niet somtijds te ver gegaan is;’ en hij tracht hem (bl. 84) hiertegen ‘te regtvaardigen,’ door op te merken, dat ‘hij dikwijls zijnen Kerkvader wedersproken heeft, van diens begrippen afgeweken is, en waar het oordeel moeijelijker scheen, de H. Schrift tot scheidsman nam.’ Dit een en ander, meent Rec., kan zeer wel daarmede bestaan, dat luther nogtans over het geheel eene uitsluitende voorkeur aan augustinus gaf, en dat hierdoor zijne beschouwing van Godgeleerde zaken eene zekere eenzijdige en partijdige rigting genomen | |
[pagina 535]
| |
heeft, waarin de barre en antibijbelsche denkwijze van dien Afrikaanschen Bisschop zigtbaar gebleven is, die in de Protestantsche Kerk, helaas! maar al te veel overblijfsels gelaten heeft: het zou wel der moeite waardig geweest zijn, dien invloed nader te onderzoeken en in het licht te stellen. - Aan het einde dezer Afdeeling gekomen zijnde, zegt de Schrijver (bl. 92, 93): ‘Hij stond voor ons als kind, knaap, jongeling, monnik, Geleerde en Priester. Eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis der menschen, en van den enkelen mensch: geslingerd door twijfeling en vrees, teruggevoerd door de hand Gods naar de eenige bron der waarheid, in den vollen en krachtigen bloei zijner treffelijke vermogens, beproefd door lijden en ontwikkeld door tegenspoed, als staande onder eenen nachtelijken hemel, waar enkele sterren hem den weg aantoonden, welken hij bewandelen moest; zoo brengt eene Hoogere Magt hem in het land der vreemden, en met vernieuwde oplettendheid verzellen wij hem binnen de eeuwige stad, Rome, de onttroonde Koningin van Europa.’ In de tweede Afdeeling, die van 1510 tot 1517, of naauwkeuriger tot 1518 loopt, volgen wij dan luther op zijne reis naar Rome en bij zijn verblijf aldaar, waardoor wij tevens eenen blik werpen op julius II en het Roomsche Hof. Van zijne verrigtingen aldaar wordt weinig gemeld, maar meer van den indruk van droefheid en verontwaardiging, dien het aldaar aanschouwde ergerlijke op hem maakte; zoodat hij, zonder dezen togt naar Rome, welligt ‘nimmer op dien bepaalden, krachtigen, verpletterenden toon zou gesproken hebben,’ (bl. 117.) Voorts beschouwen wij zijne verdere werkzaamheid te Wittenberg. Hiervan wordt onder anderen gezegd, (bl. 122) dat ‘hij in eenen voor zijnen tijd zuiveren, helderen en kernachtigen stijl de waarheden der Godsdienst op kansel en leerstoel voordroeg.’ Zou het niet goed geweest zijn, dit hier, of bl. 132, volgens de geschiedenis wat meer te ontwikkelen, opdat | |
[pagina 536]
| |
het nog duidelijker blijken mogte, welke hervormende pogingen hij reeds vóór de eigenlijk gezegde Hervorming aangewend heeft? - Verder wordt nu de aandacht natuurlijk gevestigd op leo X, op tetzel en den aflaat; maar dus ook op de tegenkanting van luther, onder anderen door den beslissenden stap der aanplakking van zijne 95 Stellingen, waarvan hier eenige der meest belangrijke worden medegedeeld, en de verschillende indruk, dien zij maakten, wordt aangetoond; in welke daad dus het begin der Kerkhervorming voegzaam te stellen is. ‘Mogelijk,’ merkt de Schrijver hierbij niet ten onregte op, (bl. 149) ‘mogelijk ware het verstandiger en beter geweest, om, gelijk luther later deed, zich regtstreeks tot den Paus te wenden, zijne grieven met behoorlijke bezadigdheid voor te dragen, en dan af te wachten, wat men van Hooger Hand besloot. Maar luther was in geenen deele geboren om een petitionaris te zijn; die weg was hem te langzaam, te onzeker: voornemen en daad waren bij hem zoo naauw vereenigd, als de gedachte en het woord; hij kon zich niet bij de cunctatoren (de talmers) voegen, en was te weinig staatkundig, om, zoo als men zegt, zijne kans waar te nemen.’ Niet minder waar en onpartijdig zegt hij elders (bl. 166, 7): ‘Het ontbreekt hier’ (in zeker geschrift van luther) ‘niet aan persoonlijke beleedigingen, gelijk dit in het algemeen in luther ten sterkste is af te keuren, dat hij niet steeds de zaak en de dwaling aanvalt, maar den persoon, en zich van deze zijde aan zijne vijanden blootgeeft;’ doch hij voegt er vervolgens te regt bij: ‘Het is gemakkelijk, om hier groote en scherpe steenen te werpen op den zondaar; maar wij zouden dan ook gaarne zien, hoe zij, die met den steenworp zoo gereed zijn, zich zouden gedragen, als zij in de plaats van luther gesteld waren.’ - Na den eersten brief, welken luther, 30 Mei 1518, aan den Paus over zijne zaak schreef, gekenschetst te hebben, besluit hij dit gedeelte der geschiedenis aldus | |
[pagina 537]
| |
(bl. 174): ‘Hij was voor ons geknield binnen Rome; maar met bittere verontwaardiging rees hij op, toen de begoocheling was geweken, en met eenen diepen afkeer van het beschilderde ongeloof keerde hij huiswaarts; wij zagen, hoe hij den reuzenarm ophief, en den nietigen aflaatkramer in het stof wierp; wij hoorden den hamerslag van dien arm op de Slotkerk te Wittenberg, welke Europa dreunend doordrong; wij vergezelden den vastberaden Man aan den ingang van eenen duisteren weg, alwaar de waarheid hem heenvoerde, en waar list en geweld gereed staan, om hem den verderen voortgang te betwisten, of, als hij voortgaat, den terugtogt voor altoos af te snijden. Wij volgen hem thans op dat pad, en onze belangstelling klimt hooger, naar mate het gevaar dreigender wordt, dat zich om den eenigen zamentrekt, die niet wankelt of weifelt.’ - Bij deze Afdeeling zou men misschien een onderzoek mogen wenschen, of luther, reeds vóór den aflaatshandel van tetzel, werkelijk eene hervorming der Kerk in den zin gehad hebbe: althans onder anderen uit zijne woorden, bl. 119 aangehaald, nadat hij zich had laten overhalen om Doctor in de Theologie te worden, schijnt allezins te blijken, dat hij zich tot iets groots en van verre uitziende gevolgen geroepen gevoelde te zijn: en dan zou nog wederom de vraag zijn, in welken zin hij die hervorming gewild hebbe, hetzij door afzondering van de heerschende Kerk, of wel (wat Rec. waarschijnlijker voorkomt) door de Kerk in haarzelve te hervormen, al ware het dan ook in eenen minder zachten zin, dan dien van erasmus. - Om te weten, door welke middelen hij die Man geworden is, welken de Geschiedenis in hem vertoont, zou het ook niet ongepast geweest zijn, meer in bijzonderheden aan te toonen, wat bl. 121 slechts met een enkel woord gemeld wordt, dat ‘hij in veelzijdige verbinding trad met de heldere hoofden van zijnen tijd.’ De derde Afdeeling, die van 1518 tot 1520 gaat, vertoont nu luther in strijd met zijne vijanden, bij- | |
[pagina 538]
| |
zonder met priërias, van hoogstraten en eck, waarvan, gelijk van een openlijk Dispuut te Heidelberg, op eene algemeene vergadering der Augustijners, een kort overzigt gegeven wordt. - Te regt laat de Schrijver hierop eene korte beschouwing volgen van luther's edelen Vriend melanchthon en zijne verhouding tot hem, daar hij op deszelfs hart en doen, ja op de geheele zaak der Hervorming, zoo wel door zijne geleerdheid, als door zijn zachtaardig karakter, den weldadigsten invloed gehad heeft.Ga naar voetnoot(*) - Hierop komen wij met luther te Augsburg, en vinden hem daar tegenover den Kardinaal cajetanus, en zoo naderhand te Altenburg tegenover den Pauselijken Kamerheer von miltitz: de vruchtelooze onderhandelingen met deze beiden, en derzelver gevolgen, worden hier in kort bestek beschreven. De groote toegevendheid, welke luther in zijnen laatsten brief aan cajetanus, en naderhand in zijn onderhoud met miltitz betoond, maar vervolgens zelf afgekeurd heeft, wordt door den Schrijver zeer geprezen. Men zou hierin eenigzins van hem kunnen verschillen, en, zonder al te streng te oordeelen, meenen, dat luther ook hierin gebleken is mensch te zijn, niet altijd, en vooral niet in zulke benarde omstandigheden, zichzelven gelijk, en de toenmalige doorgaande denk- en spreekwijze niet zoo gemakkelijk in eens kunnende afleggen: maar hoe dit ook zij, men zal gaarne met den Schrijver zeggen (bl. 240): ‘Men klage dus niet, dat luther zich moedwillig of in onbedachtzame drift van de Kerk heeft losgescheurd; hij beminde de grijze Moeder; maar zij verstiet hem, toen hij met luide stem en met kinderlijke onderwerping hare gebreken aanwees; zij wilde die openhartige taal van haren zoon niet hooren, maar | |
[pagina 539]
| |
zond hare minder òpregte zonen op hem af: niet met eene Moederlijke vergiffenis, maar met den Moederlijken vloek, - en van dat oogenblik af was de Moeder voor den zoon, en de zoon voor de Moeder verloren!’ - Hierop wordt de openlijke redetwist, te Lcipzig, in 1519, tusschen eck, luther en karlstadt, zoodat er nog grootere klove werd tusschen Rome en den Augustijner, duidelijk en levendig beschreven. - Na vervolgens nog de aanvallen van emser en eenige anderen van minderen naam op luther vermeld te hebben, besluit de Schrijver deze Afdeeling en dit eerste Deel zijns werks met eene beschouwing van ‘onzen onsterfelijken landgenoot erasmus, in zoo verre hij in betrekking met luther staat,’ en van wien hij wel te regt zegt (bl. 265): ‘Elke vergelijking tusschen luther en erasmus zal steeds aan vele bezwaren onderhevig zijn, omdat men hen op ééne lijn wil plaatsen’; doch wanneer hij er bijvoegt: ‘en datgene in erasmus zoekt, wat in luther ontbreekt, en zoo omgekeerd’, dan zou Rec. liever zeggen: ‘wat in luther aanwezig is’, want hoezeer beide eene hervorming der Kerk verlangden, wilden zij dezelve toch elk langs eenen verschillenden weg, waarop zij elkander, ieder zijne individualiteit volgende, nimmer konden ontmoeten; en, ofschoon den Schrijver over 't algemeen bijstemmende in het kenmerkend onderscheid tusschen deze beide Mannen, meent hij nogtans, dat de invloed der schriften van erasmus op luther meer in aanmerking had kunnen genomen worden; en in zoo verre kan er in het bekende gezegde: ‘Erasmus heeft het ei gelegd; luther heeft het uitgebroed’, wel waarheid zijn: het zelfstandige van luther wordt hiermede geenszins geloochend of verkleind; maar de erkentenis, dat en hoe hij ook vreemde bestanddeelen in zich opgenomen heeft, behoort mede tot eene onpartijdige levensbeschrijving. - Met een kort overzigt der Schrijvers-werkzaamheid van deze beide Mannen, in dit gedeelte des tijdvaks, wordt het eerste | |
[pagina 540]
| |
Deel dezes geschrifts ten einde gebragt.Ga naar voetnoot(*) - Achter elke Afdeeling zijn eenige historische Aanteekeningen gevoegd, tot opheldering of bevestiging van het in den tekst gezegde. Ziet men op den stijl van dit werk, gelijk dezelve uit andere schriften des Auteurs bekend is, zoo laat hij zich ook hier met genoegen lezen: hier en daar is hij misschien wel eens wat te wijdluftig, en stapelt somtijds te veel ongelijksoortige beelden opeen; maar over 't geheel is hij voor het onderwerp geschikt, en heeft zelfs eenige schoone plaatsen, gelijk mede uit de aangevoerde proeven kan blijken. Gematigdheid en liefde ook omtrent andersdenkende Christenen kenmerkt dit geschrijf, en maakt het voor allen leesbaar. Een Afbeeldsel van luther naar cranach, een fac simile van zijne hand,Ga naar voetnoot(**) en een toepasselijk Vignet, met zijn door hemzelven ontworpen wapen en zijne lijfspreuk, versieren het front van dit letterkundige gedenkteeken voor den veelzins grooten Man door lublink weddik bezienswaardig opgerigt, welks voltooijing wij gaarne wenschen. |
|