| |
Proeve van Bredaasch Taaleigen, of Lijst van eenige in de Stad en den Lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons Vaderland min gewone woorden en spreekwijzen, verzameld en toegelicht door Mr. J.H. Hoeufft. IV Afleveringen. Te Breda, bij F.P. Sterk. In gr. 8vo. Te zamen 728 Bl. f 6-90.
Eene niet onbelangrijke bijdrage tot de Nederlandsche Taalkunde wordt hier door den Heer hoeufft geleverd. Zediglijk noemt hij het (Voorb. bl. II) ‘slechts eenen Nomenclator, welke aan hen, die zich genoopt mogten gevoelen, aan het verlangen eener Letterkundige Maatschappij in ons Vaderland, om eene verhandeling over de verschillende tongvallen in Nederland in het licht te doen verschijnen, te beantwoorden, van eenig, hoe gering dan ook, nut te (l. kan) zijn, voor zoo verre den Brabandschen tongval betreft.’ Hij heeft echter, bij zeer vele van de op dien alphabetischen Nomenclator gebragte woorden en spreekwijzen, zoo vele etymologische navorschingen en zoo vele ophel- | |
| |
deringen uit Schrijvers, bij welke iets daartoe dienende voorkomt, aangebragt, dat het niet alleen eene verzameling, maar ook te regt eene toelichting heeten mag. Bij sommige van dezelve zou men nog wel eens wat meer van dien aard verlangen; maar, bij des Verzamelaars verre gevorderden leeftijd en ‘bijna volkomen gemis van het edel zintuig des gezigts,’ mag men met het gegevene dubbel tevreden en hem daarvoor dankbaar zijn. Hij stemt toe, dat vele niet uitsluitend Bredaasch zijn; maar op voorbeeld van wassenbergh's Idioticon Frisicum heeft hij ze geplaatst. Onder verbetering komt het Ref. voor, dat de zoodanige, als taaleigen van die streek, hier toch eigenlijk niet behooren; want dan zou men met even goed regt ook andere, die elders, zoo wel als daar, gebruikelijk zijn, kunnen opnemen, ten ware dat zij daar meer dan elders en bij voorkeur gebruikt werden: doch het is moeijelijk, die grenzen naauwkeurig af te bakenen, en met alle Provincialismen van elke streek volkomen bekend te zijn.
Van hetgene, dat Ref. bij opmerkzame doorbladering (want eene gezette en achtereenvolgende lezing zal men bij een werk van dezen aard niet van hem vergen) voorgekomen is, neemt hij de vrijheid het een of ander mede te deelen, of het somtijds bij bijlagen, die de Schrijver tot zijn werk zou kunnen voegen, van eenig nut mogte zijn.
Bl. 13. ‘Akefietje, verkleinwoord van Akefi, zamengesteld uit Ake, een woord, waarmede men de kinderen wil afschrikken van iets, en uit fi, foei, in het Wallisch ffei, ffii. Een leelijk akefietje zegt men hier van eene onaangename omstandigheid,’ enz. Ref. heeft, in Zuidholland en elders, dit akefietje of akevietje wel hooren gebruiken van iets goeds en aangenaams, zelfs met bijvoeging van goed of mooi, of lekker. Zou het misschien zijnen oorsprong kunnen hebben uit aqua vitae, den ouden kunstnaam voor brandewijn, zoo als nog het Fransche eau de vie, en vandaar een versnaperingetje, een verkwikkingje, maar dat dan ook, spottend gezegd, of met een ongunstig epitheton, het tegen- | |
| |
overgestelde kan beteekenen? - Bl. 26. Bij Bamis voor St. Bavosmis (1 Oct.) zou kunnen gevoegd worden Bamis-weêr, voor onstuimig weder in het algemeen, gelijk het bijzonder omstreeks dien tijd kan zijn. - Aldaar kan ook plaats vinden barrier of brier, op zijn Hollandsch uitgesproken, het Fransche barrière, elders tolboom. - Dat bidden en bedelen naauwe taalverwanten zijn, stemt Ref. gaarne toe; maar zou de spreekwijze, bl. 64, ‘het is beter langs de huizen te gaan bidden dan te stelen,’ toch niet genomen zijn van de gewoonte sommiger bedelaars in de bedoelde streken, om werkelijk aan de huizen, bijzonder der Roomschen, een Vader ons of dergelijke te gaan bidden? - Bund of
bunt, (bl. 92) ‘eene soort van lies of spichtig gras, enz. tot het vullen van bedden;’ men kan er bijvoegen, ook de dorre bladeren van mast- en sparreboomen, tot hetzelfde einde; gelijk men ook op zijne plaats melding zou kunnen maken van mastappels, de zaadhuisjes der genoemde boomen, die aldaar veel verkocht worden, om tot aanmaken van het vuur te gebruiken. - Bl. 192 kon men bijvoegen: geschapen, de vrucht, hetzij peulof boomvrucht, is geschapen, elders gezet. - Bij de gissingen, die de Heer hoeufft over den oorsprong van gewikst in het midden brengt, moge misschien ook een plaatsje vinden, of het ook verwant kan zijn met wik, d.i. wigt, vanwaar ook wikken en wegen, zoodat het eigenlijk zijn zou iemand, in wien gewigt is. - Bl. 246 kon misschien het woord hemmen ingevoegd worden; althans van een paard, dat wijd stapt, heeft Ref. in de Bredasche streken wel eens hooren zeggen: ‘Het hemt zulke groote stappen.’ - De reden der benaming lapboonen, van de Roomsche of groote boonen gebruikt, in het verouderde labben of lappen, d.i. likken, of daarin betrekking tot labaeybroot, lekker wit brood, te zoeken, (bl. 348, 9) komt Ref. wat gedrongen voor: zou het ook zijn van den dikken lappigen en wolligen dop? vergelijk de benaming moffelboonen, bl. 391, en die van wollen of bolle wantjes, (bl. 673) welke
| |
| |
laatste ook in Zuidholland aan de zeer jonge boontjes in hun geheel gegeven wordt. - Lauweit, in lauweit maken, af te leiden van l'aubade, (bl. 353) komt Ref. niet natuurlijk voor, noch in oorsprong noch in beteekenis, want het gelijkt doorgaans meer naar un charivari, dan naar une aubade: men zegt anders, meent hij, ook elders nog meer lawaai maken: zou het ook slechts een klank-nabootsend woord zijn, om een verward en wild geschreeuw uit te drukken? - Schutskooi wordt in de eerste beteekenis, bl. 237 gemeld, ook wel schuthok genoemd. - Slip vangen, voor afgezet (teleurgesteld) worden, meent de Heer hoeufft ‘van de slip van het kleed ontleend, ten zij men het van slippen, ontslippen, ontglippen gezegd wille:’ het vangen schijnt hier echter niet wel mede zamen te hangen: zou het ook moeten zijn slib, d.i. slijk, modder in zijn net vangen, in plaats van visch? - Op bl. 543 zou ingevoegd kunnen worden sjouwen, gesjouw, in de beteekenis van het druk met iets hebben, gelijk het zelfs van de drukte der nestmakende en zingende vogels in het voorjaar, in de bewuste streken, gebruikt wordt. - Bij toemaat, in Holland etgroen, nagras, bl. 602, zou men nog kunnen voegen, dat het aldaar in de radde volkstaal tommet heet, zoo als ook mutsaard doorgaans musterd uitgesproken wordt. - Omtrent den oorsprong der aldaar zeer gewone spreekwijze, het vaart hem, d.i. het is hem
vreemd, het valt hem af, laat de Schrijver zich bl. 630, l niet uit: zou het ook verwant kunnen zijn met ver, aldaar ook wel eens als var uitgesproken; dus zoo veel als het is ver van hem, het is hem ongewoon? Hierop schijnt ook ten kate te zien, daar hij, D. II, bl. 464, op vaer zegt: ‘Tot het worteldeel met a, oul. ook met e - varen, taedere et desuetudine affici, als weggaende of ontvallende in vermaek of gewoonte.’ - Op bl. 668 behoort misschien ook nog, als taaleigen dier streken, vuil, in vuile locht, d.i. dik betrokkene, dampige lucht, en vuil weder, voor wind en regen of sneeuw,
| |
| |
waarvoor men elders ruw of rouw, nog elders ook ruig weder zegt. - Doch de Heer hoeufft en onze Lezers roepen ons misschien al lang toe: Claudite jam rivos etc., en dus geen woord meer, dan de wensch, dat deze geëerde Veteraan onzer vaderlandsche Letterkunde nog meer uit zijnen letterschat moge voortbrengen, hetwelk den Taalminnaars gewis aangenaam zijn zal. |
|