De overige zeven Redevoeringen geven een overzigt van de meest belangrijke bijzonderheden en het nuttig gebruik van onderscheidene gewassen, naar de volgorde der natuurlijke familiën. Daar evenwel heschrijving der planten zelve hier geheel op den achtergrond staat, was de volgorde der natuurlijke familiën vrij onverschillig, en de Schrijver had veelligt eene betere orde gekozen, wanneer hij een ander oogpunt van verdeeling aangenomen, en b.v. planten, die ons voedsel geven, andere, die ons geneesmiddelen verschaffen, nog andere, die giftige eigenschappen hebben, enz. had bijeengevoegd, onverschillig of zij tot de Dicotyledonen, Monocotyledonen of Acotyledonen behoorden. Nu vervalt wel eens zijne behandeling tot eene naamlijst, die allerlei eigenschappen door elkander in eene bonte opvolging, korter of langer, vermeldt, maar die het verstand onbevredigd laat en het sterkste geheugen vermoeit. Ook komt het ons voor, dat de Schrijver zulks zelf nu en dan gevoeld heeft (zie b.v. bl. 165). Het zou niet moeijelijk zijn, voorbeelden bij te brengen. Maar daarenboven is ook bij ons de bedenking gerezen, of de geheele behandeling van het onderwerp niet te zeer buiten de wetenschap omloopt. Hetgeen schiller van de Wetenschap zeide:
Einem ist sie die hohe, die himmlische Göttin, - dem andern
Eine tüchtige Kuh, die ihn mit Butter versorgt,
geldt ook van de Natuur; en de volmaaktheden van den Schepper in zijne schepselen te beschouwen, zal toch wel niet hoofdzakelijk daarin gelegen zijn, dat wij weten, hoe veel voordeel de mensch uit een en ander trekken kan, en hoe b.v. de koffijkultuur op Java onze schatkist schraagt en stijft. Hier en daar heeft de Schrijver een eenigzins meer wetenschappelijk standpunt gekozen, b.v. bij de beschouwing der Varens; maar over het geheel leeren ons deze Redevoeringen te weinig van de planten zelve kennen. In dit opzigt verschilt de behandeling vrij veel van die van uilkens zelven in zijne Redevoeringen over het Dierenrijk, hoezeer ook daar bevordering der eigenlijke wetenschap en diep doordringen in haren waren geest geenszins moet gezocht worden.
Wanneer de Hoogleeraar van hall deze onze aanmerking mogt onder de oogen krijgen, en van dezelve voor de